Aflevering 1
Samuel Sarphati
Amsterdam zou een andere stad zijn als daar niet op 31 januari 1813 Samuel Sarphati was geboren. Niet alleen moest de stad het dan stellen zonder Amstel Hotel, De Pijp en sociale woningbouw, de arts Sarphati zorgde ook voor de eerste vuilophaal, gezondheid in arme wijken, schone grachten, nijverheidsonderwijs én tippelzones. Hij was een joodse man met een snelle geest, met dwingende charme en een groot en verstandig hart, mijn interpretatie.
In Londen liep hij vol ontzag rond in het Christal Palace, dat glazen wonder waar de nieuwe tijd met alle industriële vernieuwing gevierd werd. Zoiets, zo’n paleis voor volksvlijt moest er in het verpauperd Amsterdam ook komen!
En dat lukte. Op 16 augustus 1864 werd op het Frederiksplein het mooiste gebouw van Europa geopend. Maar op 18 april 1929 brandde Het Paleis voor Volksvlijt tot op de grond toe af, één van de grootste rampen die Amsterdam ooit trof. De stad werd stil van ontzetting.
In 2024 werd Samuel Sarphati door de lezers van Het Parool uitgroepen tot de Grootste Amsterdammer ooit, voor Anne Frank en voor Johan Cruijff.
Ik heb besloten om een theaterproductie Het Paleis Brandt te schrijven: een theatrale leesvoorstelling. Ik gebruikte deze vertelvorm eerder bij ‘De Multatuli-Dialogen’ die in maart 2024 werden uitgevoerd in De Nieuwe Kerk aan de Dam.
Maar ik heb een groot probleem: Samuel Sarphati is een leeg karakter.
Over zijn activiteiten op het maatschappelijk speelveld is veel geschreven en er zijn archieven, maar over zijn angsten, liefdesleven, humeuren en temperamenten niets! Geen enkel verslag van een persoonlijke ontmoeting. ‘Zijn huwelijk met Abigaël Mendes de Leon was goed, maar bleef kinderloos.’ Die zin staat in elke biografische duiding, letterlijk herhaald en herhaald. Daar heb ik niks aan, want drama eist conflict, leven op het scherpst van de snede. Ik moet nu veel verzinnen en uit de duim zuigen. Was dat huwelijk wel zo goed? Was Samuel impotent, saai, arrogant, heilig? Gevoel voor humor?
Nog zo’n leeg karakter.
Onlangs zag ik de film Bonhoeffer over de Lutherse predikant theoloog Dietrich Bonhoeffer die samen met anderen een aanslag op Hitler beraamde en daarin faalde.
De film is zeker de moeite waard, maar hier hebben we een vergelijkbaar probleem als bij Sarphati. Ik heb ‘t niet geteld maar in de film ventileert Bonhoeffer zo’n twintig keer zijn woede, afkeer van en angst voor het fascisme, over zijn laffe Lutherse Kerk en over Hitler. Dat doet hij eloquent en met overtuiging, maar daar blijft ’t bij: woorden. Het is alsof de schrijvers van het scenario dachten: Het publiek ziet en hoort toch met wat een goed en dapper mens we hier te maken hebben? Luister naar wat hij zegt, bravo!
Maar zo werkt ’t niet in film en theater. Een held mag best vaak roepen dat de vijand en al diens trawanten een goor misdadig zooitje zijn, als al die mooie woorden maar resulteren in een actie, in een openlijk getoond gevecht, in finale waarheidsvinding of op z’n minst in een verandering. Handeling dus. Natuurlijk, woorden kunnen ook wapens zijn, zeker voor een predikant, maar als de toehoorders hun schouders ophalen dan zijn de woorden botte wapens.
Een gebrek aan zichtbaar handelen kan gecompenseerd worden door een strijd ín het hoofd van de hoofdrol. Een interne tweestrijd: moet zij haar eigen zoon aangeven bij de politie omdat hij … Moet ik sterven voor het vaderland? Zal ik barmhartig zijn of doorlopen? Zo’n To be, or not to be-moment functioneert niet als het bij gedachten en bij gewetensnood alleen blijft. Een intern conflict moet naar buiten geklapt worden, zoals dat in vaktermen heet.
Terug naar Sarphati.
Ik heb omwille van dat ‘naar buiten klappen’ besloten dat Sarphati’s grootse tegenstander het Amsterdams, joden-wantrouwende, gemeentebestuur is. Daar valt wat te vechten, conflicten die duidelijk in scènes getoond kunnen worden. Ook verzin ik voor Samuel zo’n intérne gewetenskwestie. Dat gebeurt als minister-president Thorbecke hem vraagt toe te treden tot een nog te vormen kabinet. Dit verzoek is historisch oncontroleerbaar, maar goed geloofwaardig te maken. Samuel moet na dit gesprek met Thorbecke bij zichzelf te rade gaan en kiezen; Amsterdam of het Landsbelang? Pas als hij zijn twijfels voorlegt aan Abigaël kan er een boeiende scène ontstaan, is de interne twijfel naar buiten geklapt.
En dan is er die droom, dat kinderlijke verlangen naar een Paleis, een triomfantelijk monument ter bevordering van industrie, handel, wetenschap en kunst.
Dat Paleis komt er tenslotte. Het is gebouwd!
Maar… Drie weken voor de opening overlijdt Samuels vrouw. Een groot en verlammend verdriet neem ik aan. En toch, hoe cynisch ook, dit is een mooi cadeau voor een biograaf en ook voor mij, Eindelijk rauw, alomvattend drama.
Ik overweeg nog om Abigaël’s sterfbed als uitgangspunt, als vertel-point-of-view– van mijn hele bio-theater te maken, maar dat doe ik niet, of misschien ook wel. Het Paleis Brandt is nog niet af.
Eerst maar een stukje wandelen. Over het Frederiksplein.
En daar, waar eens Sarphati’s schuimtaart-paleis stond zie ik nu de verticale ontbijtkoek van de Nederlandse Bank.