Ik loop om 9 uur in de ochtend door de hallen van het Rijksmuseum. Dit was het enige beschikbare tijdslot op het moment dat ik besloot dat ik de expositie over het slavernijverleden wilde bezoeken. Een erg druk bezochte expositie, dat stemde mij hoopvol. Ik had veel positieve verhalen gehoord van witte vrienden die waren gaan kijken, en ik hoopte dat ik de tentoonstelling door eenzelfde bril zou ervaren. Ik kan je nu al zeggen dat dit niet het geval is geweest.
De introductie van de expositie is imposant. Met een audiotour en de klokken van verschillende plantages wordt de tentoonstelling ingeluid. Wat door critici bejubeld werd is het feit dat het Rijksmuseum is gegaan voor een persoonlijkere versie van het verhaal. Niet meer dat grafische kaartje van een scheepsruim waarin Afrikaanse slaafgemaakten eruit zien als pionnen. Echte verhalen, verteld door de nazaten van de mensen die een actieve rol speelden in de hoogtijdagen van de trans-Atlantische slavenhandel. Hun namen staan erbij, en fotootjes, en ze praten je door de expositie heen. Erg fijn, die verschillende stemmen die allemaal een ander stukje belichten, maar waar ik oprecht hongerig door de hallen van het museum liep ging ik ook met een knagend gevoel weer weg.
Als Nederlander met een migratieachtergrond zie je dingen soms door een andere lens. Ik besef nu pas, nu ik dit stuk vanuit mijn eigen veilige studeerkamertje schrijf, dat ik iets anders had verwacht van de expositie dan mij überhaupt was beloofd. Ik verwachtte niet alleen de gruwelijke verhalen over slavernij. Mensen wier borst werd afgesneden, wier familie werd afgenomen of die na een kort en wreed leven in de tafelbaai werden verdronken. Ik verwachtte de mensen erachter te ontmoeten. Niet zozeer de Nederlandse kant, die ook in mijn geschiedenisboeken uitvoerig werd benadrukt en op elke bladzijde gedetailleerd tot leven werd geroepen. Juist de mensen die verhandeld en verzwegen werden. Zij van wie afdruk uit de geschiedenis is gewist.
Soms zag je stukjes van hen. Bijvoorbeeld in de ruimte waarin het kunstwerk La Bouche du Roi staat opgesteld, een door kunstenaar Romuald Hazoumé vervaardigde installatie. De opstelling is opnieuw die van de vorm van een schip. Jerrycans symboliseren de mensen die bij de trans-Atlantische slavenhandel betrokken zijn. Hoewel jerrycans op zichzelf vrij nietszeggende objecten zijn, laat Hazoumé ze leven door ze verschillende kleuren, vormen en gebruiksvoorwerpen mee te geven. Ik merkte dat ik geroerd was door de gebruikte details. De op historie beruste attributen gaven iets tastbaars aan de levenloze benzinetanks. Zoals de blauw met witte kralen die er lagen voor zij die de Afrikaanse godin Mami Wata aanbeden, maar ook de maiskolven en specerijen die iets zeiden over hun leven vóór de plantages.
Ik krijg eenzelfde soort gevoel van tastbaarheid bij een installatie aan het eind van de tentoonstelling. Honderden blauwe glaskralen vormen hier een kroonluchter. De kralen zelf hebben een bijzonder verhaal. In de tijd dat slavernij heerste op het eiland Sint Eustaas werden slaafgemaakten betaald met glazen kralen. Zodra het tijdperk van gevangenschap en dwangarbeid voorbij was, gooiden de mensen de kralen in de zee. Ze wierpen de symbolen van hun onderdrukking van zich af en focusten zich op het opbouwen van een leven na deze duistere periode.
Nu, jaren later, duikt men de kralen weer op. Ze verwerken ze in sieraden en dragen ze met trots als symbool voor de veerkracht van hun voorouders. Dit soort installaties zeggen iets over de mensen die slavernij hebben doorstaan. Hun daden hebben de versleten kralen een verhaal gegeven, wat zo vele malen sterker is dan het logboek van een Nederlandse generaal.
De honger die ik aan het begin van de tentoonstelling voelde is nadien zeker niet gestild. Ik vergat dat het onderwerp de slavernij zelf was. En dat het niet zou gaan over de talloze vergeten mensen die, onder het juk van slavernij, in de velden stonden die Nederland rijk hebben gemaakt. Zij komen niet genoeg naar voren. Dat is misschien niet zozeer aan het Rijksmuseum te verwijten; het is het resultaat van het succesvol wegwissen van identiteit, zoals eeuwenlang kolonialisme dat doet.
Ik geloof dat je als mens kunt terugverlangen naar plekken waar je in dit leven nooit bent geweest. Dat je herinneringen kan hebben aan het pad dat je voorouders bewandeld hebben. Een pad dat jou als resultaat had, en je dus gevormd heeft. Een geur, gevoel of een lied. Bij de Suriname-ruimte in het museum voelde ik dat niet, toen ik naar de grote, half vergane suikerketel keek. Het is een grotesk gevaarte dat in de vorm nog steeds een ketel is, maar geërodeerd is tot een roestig stuk metaal. Hetzelfde voel ik met de jukken verderop in de expositie. Het doet pijn dat de mensonterende stukken die hen zijn opgedrongen hen overleefd hebben, maar zij er niet meer zijn. Ook doet het pijn, de wetenschap dat hun leven niet te romantiseren valt: ze hebben geen menswaardig leven gehad. Het juk is daar een tastbaar bewijs van.
Dit maakt het ook zo veel wranger dat de maatschappij waarin we leven hun nakomelingen nog steeds geen gelijke kansen geeft, en dat het kunnen leiden van een menswaardig bestaan nog steeds grotendeels wordt bepaald door de nazaten van hen die vroeger ook de dienst uitmaakten. Er is vooruitgang, maar totdat de machtsstructuren die zo diep in onze maatschappij geworteld zijn open bediscussieerd en uitgedaagd worden, is het proces niet compleet.
Ik voel me verplicht om ook aan te geven wat ik dan wel zou willen zien. Mocht er genoeg van het versnipperde materiaal terug te vinden zijn om een reis te maken die van Afrika naar Suriname, de Antillen, Indonesië en Zuid-Afrika leidt, dan ben ik de eerste die deze expositie bezoekt. Een expositie die de diaspora en de ontwikkeling van hun eigen culturen illustreert. Ik heb genoeg gehoord uit de mond van de koning, nu wil ik horen van diegene die hem eeuwenlang onder dwang diende.