‘Fur coats are worn by beautiful animals and ugly people’ luidt de oude protestslogan tegen de bontindustrie. Toen ik vorige week door een zeer kerstachtig London slenterde, kon ik het eerste deel van de stelling niet bevestigd krijgen – ik heb tegen mijn verwachting en gewoonte in geen vos gezien in de stad, en het tweede deel van de stelling is nog aan twijfel onderhevig. Het is sterk veroordelend. En mijn lieve oma droeg een vosje. Nou ja, zij was geboren in 1898, dus dan gelden misschien andere regels.
Waarom draagt men eigenlijk bont?
De naakte aap die we zijn, heeft ergens in het evolutionaire proces zijn vacht verloren. Hij deelt dit maar met een paar zoogdieren, een walvis, een neushoorn een naakte molrat. De theorieën zijn divers en geen ligt vast: Darwin ging ervan uit dat we elkaars naaktheid door seksuele selectie hebben bewerkstelligd. We kozen steeds de minstbehaarde partner. Eva Meijer vraagt zich in haar afscheidscolumn voor nrc af: ‘waarom vrouwen in hemelsnaam nog hun benen scheren (zelfs feministen!).’ Dat zou dus evolutionair kunnen zijn. Maar er gingen ook stemmen op voor een theorie dat het zou zijn gegaan om regulatie van temperatuur: vanaf dat mensachtigen jaagden op de savanne hadden we meer baat bij kunnen zweten, en een goede kleur om niet teveel zon te vangen, dan aan een vacht. Vreemd is dan wel weer dat er geen vacht terugkwam toen we in koudere gebieden gingen wonen. De derde theorie is dat we baat hebben bij het bijkomend voordeel van minder parasieten. Minder vacht, minder vlooien. Wat op zich dan weer een verklaringsmodel voor taalontwikkeling zou kunnen zijn: minder een op een vlooien, meer noodzaak tot een andere vorm van sociale verbinding. Het gebrek aan vacht heeft ons mogelijk spraakzamer gemaakt.
De ‘tweedehands jas’ zal hoe dan ook ons eerste kledingstuk zijn geweest. En waarom we het tot op de dag van vandaag dragen moet met de kwaliteit van het materiaal van doen hebben. De sabelmarter heeft de naam het beste en het duurste bont op te leveren. In Nieuw Zeeland is daarentegen opossumbont populair, ook voor lekker warme inlegzooltjes. Het beest heeft geen natuurlijke vijanden dus moet wat bejaagd worden om de bomen overeind te houden.
En de psychologische of biochemische redenen: niets is aaibaarder dan een bontjas (nou, alleen het dier zelf wellicht, mits vriendelijk benaderd) dus Kousbroeks ‘aaibaarheidsfactor’ speelt mee. We maken als we aaien of geaaid worden oxytocine aan, een hormoon dat ons welbevinden verhoogt.
Goed we raakten dus op zeker moment ons eigen bont kwijt, en daar begon het fenomeen van de mode. We moesten compenseren. En wat een bonte wereld! En wat een verhalen! Alleen al in de Amerikaanse archieven liggen honderden dagboeken en romans over de bonthandel. Amerika lijkt op bont gebouwd. Bont in het noorden, katoen in het zuiden. De bont-katoenlijn is een grens die hoegenaamd moet samenvallen met de partijen in de Amerikaanse Burgeroorlog. Bont-Noord tegen katoen-Zuid. ‘Edelhart had den jongeling naar een zijner bergplaatsen gebracht, een soort van in den grond uitgegraven magazijnen, waar de pelsjagers hunne rijkdommen bewaren; hij had er al de benoodigdheden van een jager uit te voorschijn gehaald, een geweer, een mes, pistolen, weitasch en vallen, en had die aan zijn beschermeling ter hand gesteld.’ heet het in De pelsjagers van de Arkansas, van de intrigerende Gustav Aimard, de Franse Karl May die wel echt onder de Native Americans leefde.
In bont
Ze doen niemand pijn.
Ze zwerven door het Noorden.
De wildernis is van hen, ze zijn niet verdwaald.
Ze paren in vreugde; in angst rennen ze.
In ouderdom zijn hun levens nog steeds hetzelfde —
allen een patroon over het land,
één stap, één ademhaling, één. . .
De winter bindt ze dicht aaneen; hun bont
trost ze samen in vriendelijke stormen.
Alles wat de kou kan onderwijzen, leren ze.
Ze zijn samen. De toekomst komt.
William E. Stafford
Blijft de vraag wat ik vond van die dames die langs Piccadilly flaneerden en Fortnum & Mason inliepen met hun bontjes. Het was er zo druk dat huid op bont contact onvermijdelijk was. De sabelmarter is een schitterend dier. Het moeten wel Russinnen zijn geweest, want daar is dit soort bont het felstbegeerd. Wat ik zag was het diepe comfort van rijkdom gecombineerd met warmte en beschutting en aaibaarheid. Een jas om je in terug te trekken, maar dat is vreemd op Piccadilly. Er tegelijk wel en niet zijn. Mens zijn en dier zijn. Het is moeilijk te achterhalen wat de bontdrager beweegt. Een geloof in iets wat onwaarachtig is denk ik.
De tegen dierenleed strijdende schrijfster Yourcenar zei: ‘En dan is er voor mij altijd dat overweldigende aspect van het dier dat niets bezit, behalve zijn leven, dat we zo vaak van hem afnemen. Er is deze immense vrijheid van het dier, leven zonder meer, zijn realiteit van zijn, zonder alle onwaarachtigheden die wij toevoegen aan de sensatie van het bestaan. Daarom raakt het lijden van dieren mij zo, net als het lijden van kinderen.’
Lezen: Gustav Aimard De pelsjagers van de Arkansas