Poëzie vind je op straat. In slechte wijken sowieso, in goede wijken zit er een kaftje en een kastje omheen.
Dwalend door de stad kijk ik naar gevels, afval, mensenfronzen, dichte gordijnen en krokussen. Niets kan mij tot stilstand brengen, behalve dan de minibieb. Steeds weer moet ik mijn snuit in de bont geverfde kastjes steken.
Hier, aan deze kant van het water, staan ze niet. In deze wijk wordt weinig gelezen. Als je al naar binnen kunt kijken zie je enorme beeldschermen en porseleinen poezen, of gouden tijgers, klaar om te springen. Soms een obscene laaf, verkleurd. Walgelijk bloot in vaalroze op de vensterbank.
Nooit boeken.
Daar, aan de andere kant van het water, vind je ze. De eerste bij de brug is een overgangsminibieb, en bevat verbrokkelde DVD-hoesjes en schimmelige Bijbels in vreemde talen. Dieper in het woud van de Baboe-bakfietsen, bamboescheuten en plantenbakken begint het echte goudzoeken.
Hongerig schuif ik dan de kastdeurtjes open en vind bloemlezingen, losse nummers van letterkundige tijdschriften, een oude Tirade of een dichtbundel. Vandaag stond daar een afgedankte Anders komen de wolven, van Florence Tonk. ‘Aards. Gegrond. Echt,’ las ik op de achterflap, dus dat leek me wel wat.
Aan de waterkant snuffelde ik aan de gegronde poëzie. In ‘Trooststad’ staat gedicht:
[…] En alle zestien wegen
naar het hart
van dumpzaken, tabak
bedrukte zwarte mensen
afzien in de slagregen
donker van de bomen
overal.
Deze minibieb had iets magisch. Het leek alsof die aanreikte wat op dat moment nodig was, net als de knapzak van Douwe Dabbert. De minibieb geeft precies de woorden en zinnen die resoneren met de omgeving, het moment van de dag, de seizoenen, de melancholie van een zondagmiddag in maart.
In het gras op de grens van twee wijken viel mijn oog op het gedicht ‘Arm en rijk’. Over het hondenpoepveldje bij de waterkant klonk een stem, van Florence Tonk allicht – of nu ja, misschien verbeeldde ik het me maar:
Ik ben een vrouw zonder armen geweest
Met fietstassen en een zeven voor spelling
Jij hebt een moeder die leest, een vader
Die op tijd is met de belastingpapieren
Ik ben een vrouw zonder armen geweest
Een pyromane met een voorkeur voor schepen
Verjaagd door het kleine, gedreven door wraak
Met ooms die vechten en garen
Door hun handen kunnen naaien
Jij leert skiën, beweegt je op feestjes
Woont samen, krijgt kinderen met korte namen
Jullie bellen elkaar, boeken bungalows
Om in samen te zijn op jubilea en verjaardagen
Ik ben een vrouw zonder armen geweest
Die zich koest houdt, anders komen de wolven
Ik ben een vrouw
Die haar boodschappen kan dragen.
Prachtig. In deze gesegregeerde stad bevond ik me in een Drosteplaatje. ‘Jij hebt een moeder die leest, een vader / die op tijd is met de belastingpapieren.’ De woorden van Tonks gedichten in de bundel uit de kleurige minibieb in de goede wijk vertellen zwart-op-wit over wat poëzie betekent in de slechte wijk, aan de andere kant van het water, daar waar de minibieb exotisch is.
Ik adopteerde het verweesde bundeltje, en het las me de weg naar mijn boekenkast.
Roedel: Een alternatieve geschiedenis van Joegoslavië is vandaag verschenen bij Uitgeverij Van Oorschot.