Birre en ik gingen voor het eerst naar de film. We waren al voor het eerst uit eten geweest en voor het eerst naar een feestje, maar sinds de geboorte van Nadim was de bioscoop nog niet gelukt. De babysit kwam op tijd, Birre sprong (na een ellenlange uitleg over alles) veel te laat achterop, en weg waren we: een stelletje op een omafiets, alsof er niets aan de hand was.
Een beetje onwennig ging het wel. Zo was Birre angstig achterop, en bleef ze in de rij voor de kassa steeds haar telefoon checken. Ik maakte me veel minder druk. De mijne stond op trillen, dus als de babysit me nodig had dan zou ik het vanzelf voelen. Achter Birres rug controleerde ik alleen een keer of drie of mijn batterij niet in het rood stond.
Ik was vergeten dat Birre altijd wil overleggen over waar we gaan zitten. Dat hele ongeplaceerde vind ik een vergissing van die filmhuizen. Je moet de mensen niet teveel keus geven. Dat gaat altijd mis, en uiteindelijk staat iedereen dan in het gangpad het beslissingsproces van zijn vrouw af te wachten terwijl de trailers al beginnen. Ik had lang genoeg op vrouwen en baby’s gewacht, koos een rij met twee vrije stoelen en ging zitten. Birre volgde maar.
De film was De rouille et d’os.
Twee uur later, toen de aftiteling het plafond in scrollde en de mensen op begonnen te staan, bleven Birre en ik verpletterd aan onze stoelen plakken. Ik ga er niet teveel over vertellen, maar er zijn scènes met kleine blonde jongens die onder het ijs verdwijnen en vaders met bebloede vuisten, die pas op het allerlaatst ‘Ik hou van je’ zeggen. En elke fucking scène is helemaal fucking raak.
‘Jeezes’, zei ik.
‘Ja.’
In stilte fietsten we terug, en ik merkte dat Birre niet bang meer was terwijl ik de vele slingerende tramsporen van het Limburg Stirumplein kruiste. Hoe kon ze ook, na wat we net mee hadden gemaakt? Eigenlijk had ik een bergtop nodig, een eenzame plek met eindeloos uitzicht, om De rouille et d’os eens rustig te verwerken, maar toen we onze straat in reden kwam boven alle stadsgeluid één enkel heel hoog jengelstemmetje uit. Misschien gingen we weer een slapeloze nacht in met zijn drieën. Misschien zouden we wel nooit meer slapen.
Ach, dacht ik terwijl ik de fiets op slot zette. Uiteindelijk is het goed te doen.