De wind komt over zee tegen de heuvel op, schudt de verdroogde vruchten uit de Alfarroba. Hard als kiezels tikken de peulen op het plaatstalen dak boven mijn hoofd. De wind is warm, Marokkaans, heeft maar een beetje water hoeven oversteken voordat hij hier mijn kleren van de waslijn blies.
Na het eerste licht stap ik naar buiten, raap een T-shirt van de grond, een trui. Ze zijn nat van de ochtendnevel, vochtschaduwen blijven achter op het plaatsje, verdampen razendsnel. Mijn kleren hang ik over de terrasstoelen voordat ik bij het grote huis naar binnen ga.
Hoe vroeg ik ook de woonkamer in kom, steeds zit Bas er al te lezen. Elke ochtend kiest hij dezelfde stoel, een luie rode bij het raam. Zijn postuur, tatoeages en kale hoofd contrasteren met de volledigheid waarmee hij in zijn boek opgaat. Hij leest met opgetrokken wenkbrauwen, alsof het verhaal in zijn handen wat zorg en aandacht nodig heeft.
‘Morgen, droomprins,’ zeg ik.
Een glimlach, sterk vergrote ogen achter de glazen van zijn bril. ‘Morgen. Zal ik koffie voor ons zetten?’
Dit zijn de uurtjes voordat onze vrienden wakker zijn. Tegen elven staat de laatste op. Er hangt een traagheid aan dit clubje die niet bij Bas en mij vandaan komt, maar waar we goed op aansluiten. Soms wordt hij onrustig, dan zijn we hem een uurtje kwijt en komt hij met de zon in zijn gezicht terug.
Zelf kook ik veel, waarin ik mijn eigen onrust kwijt kan. Vanochtend schrijf ik dit.
Hoe anders is mijn ritme hier: geen B die naar haar werk moet, geen kinderen. Niets dat me wekt voordat mijn lijf er klaar voor is – behalve de wind, die ik in mijn leven heb gekend als koud en onverschillig, woest en ziedend, als lieflijk, speels en verkoelend, maar nog nooit zó sterk als steunend heb ervaren, beloftevol en warm.
Ik denk aan mijn gezin, aan een ontbijttafel meer dan tweeduizend kilometer naar het noorden; aan Ada (8), die naar haar roze jurkje zoekt, haar hele kast leeg trekt en alles op de grond laat liggen. Ik zie Nadim (13) de trap afdalen naar de straat – de zware rugtas aan zijn schouder, zijn verende blonde haar. B ruimt de tafel af, veegt het blad schoon met een natte doek. Dan gaan de lichten uit: tijd om Aad naar school te brengen, daarna gaat B door naar haar werk.
Ik mis mijn gezin, weet ik dan. Het is fijn om mijn gezin te missen.
Hier in Moncarapacho waait het tuinhek open. Ik sta op van mijn werkplek en loop naar buiten, sluit het hek en voel dat ik het achter iets of iemand sluit. Dat wie goed oplet een voetafdruk zal zien, tussen de gevallen vruchten van de Alfarroba.