Het moest er van komen dat ik mij nog een keer ziedend richt tot de ‘zeg maar’ zeggende medemens. Menig verder welbespraakte persoon heeft het zegmaarvirus opgedaan recentelijk, en vervuilt zijn taalgebruik met zegmaar. Wat betekent zegmaar? Het betekent in eerste instantie, als andere stopwoordjes, niets. Het is een pauze in het denken en het formuleren die normaal is, maar die niet leeggelaten wordt, maar opgevuld. Zegmaar is horror vacui, angst voor het lege, angst voor stilte. Geef mij de denkende vrouw/man die zwijgt wanneer er even gedacht moet worden. Er zijn zegmaarzeggende radiocommentatoren, er zijn zegmarende deskundigen op radio en tv, zegmarende postkantoorklerken, er zijn zegmarende kinderen.
In taalkundige zin bestaan er geen betekenisloze woorden. Alles betekent iets, en elke taaluiting die in vorm verschilt van een andere taaluiting betekent iets anders. Zegmaar is dan een ander stopwoord dan ‘gewoon’ bijvoorbeeld. Er zijn ook ‘gewonende’ medemensen. ‘Het is gewoon dat ik bij een bakker gewoon een brood koop, gewoon’. Zegmaar is een extra storend taalwormpje omdat het in het stopwoord zelf de neiging weinig precies te zijn evangeliseert. ‘Wat ik nu ga zeggen kan je vast anders, scherper en beter zeggen, maar ik laat de kaak even hangen en doe mijn best niet.’ Dát betekent ‘zeg maar’.
Ik maak mij niet populair, maar in kleine kring heb ik de hondse opvoedmethode van piep geïntroduceerd. Ik houd op er voortdurend iets van te zeggen, maar piep wel steeds ‘piep’ als er gezegmaard wordt. Dat helpt! Dat is zo irritant voor de zegmaarzegger als zegmaren voor deze zegmaarhater is.
Neem het over, bestrijd het leed dat zegmaar heet en piep de zegmaarder tot een zorgvuldiger taalgebruik, schoonheid zit in precisie en aandacht.