‘A believable family has seemed as hard to get on film as a believable intellectual or university classroom (difficulties no doubt magnified by the backgrounds of the people who used to make movies),’ schreef Stanley Cavell in 1971 in The World Viewed, reflections on the ontology of film*.
Voor wat betreft het verbeelden van het gezinsleven – families, samengestelde families – heeft Hollywood/hebben de independents de afgelopen vier decaden vorderingen geboekt. Maar kun je hetzelfde beweren over het adapteren van de levens en ideeën van intellectuelen, kunstenaars en wetenschappers?
Vaak geldt, wat mij betreft, ongeveer wat de onlangs overleden filmcriticus Roger Ebert over Peter Weir’s Dead Poets Society (1989) schreef:
‘The film makes much noise about poetry, and there are brief quotations from Tennyson, Herrick, Whitman, and even Vachel Lindsay, as well as a brave excursion into prose that takes us as far as Thoreau’s Walden. None of these writers are studied, however, in a spirit that would lend respect to their language; they’re simply plundered for slogans to exort the students toward more personal freedom. At the end of a great teacher’s course in poetry, the students would love poetry; at the end of this teacher’s semester, all they love is the teacher.’*
Films maken is duur. Om de investeringen terug te verdienen moeten zoveel mogelijk mensen een film kunnen waarderen. Daarom gaan publieksfilms over ‘mensen’ en over menselijk drama, zelden over ideeën. Hoe herkenbaarder, hoe beter.
Hoge cultuur kan lage cultuur absorberen, pasticheren, parodiëren en becommentariëren, maar lage cultuur kan alleen maar lenen van hoge cultuur. Lenen en versimpelen, populariseren.
Het grote publiek bewondert graag – bewondering is het proces waarbij je je verantwoordelijkheid overdraagt aan je idool, hem of haar het werk laat doen dat je zelf zou moeten opknappen en waarbij je dankzij identificatie meedeelt in de triomfen en successen van dat idool.
Het opwekken van herkenning en bewondering vormt ook de artistieke kern van de biopic over Hannah Arendt die nog in de bioscopen draait.
Ik zag de film een week of vier geleden. En ik had een prima avond – vooral dankzij de art direction. Hoewel Hannah Arendt als filosofisch, hagiografisch/biografisch of cinematografisch werkstuk niet zoveel voorstelt – ik betrapte mezelf zelfs bij herhaling op observaties als: ‘lamswol en borsten… wat is dat toch een mooie combinatie’ – valt het met de persoonsverheerlijking in HA best mee. Best is dan: relatief. Voor het genre van de biopic.
Alle duiding, discussies, analyses en pathos in Hannah Arendt zijn aan mij niet besteed – om over scènes van Hannah met haar leermeester en minnaar Martin Heidegger vooral te zwijgen – en eigenlijk was ik helemaal niet van plan iets over de film te schrijven.
Maar uiteindelijk blijkt er toch één sequentie in mijn goudzeef te zijn achtergebleven:
En dat is die waarin Hannah van haar werkkamer naar de hal loopt omdat haar man hun appartement (NYC) wil verlaten zonder haar ‘een kus of knuffel’ te geven. Nu Hannah hem daarvoor – bij de voordeur – speels ter verantwoording roept, voert hij ter verdediging aan dat hij haar niet wilde storen in het werk aan haar artikelen/boek over het Eichmannproces (dat zij in 1961 bijwoonde in Jeruzalem). Zij antwoordt: ‘Zonder kus kan een filosoof niet denken.’
En de zaal denkt: zonder kus kan niemand denken. Zonder liefde is de aarde een onbewoonbare planeet.
Maar als het goed is wist je dat al voordat je de bioscoop inliep of voordat je door dit stukje begon te scrollen.
Hé… zit ik hier nu zonder dat ik het zelf in de gaten heb verdomme een pleidooi voor tuttigheid te houden?
Tijd om te moven.
De zon schijnt: ik peer ’m.
Tirade – wat nou slogan?
Soundtrack: ach, donder toch op met je ‘soundtrack’.
Volgende week: bagagedrager met appelboompje – over het verhuizen naar een nieuwe moestuin.
Oeps… de feiten nog even op een rijtje. Film: Hannah Arendt; Genre: hagiografie; Regie: Margarethe von Trotta; Eindoordeel: twee ongecontroleerd, want tijdens een hersenbloeding, omgemaaide zitkamerstoelen (2/5).
*Stanley Cavell, The World Viewed, reflections on the ontology of film, Harvard University Press, Cambridge (VS)/London (GB), 1979/1971; p. 50).
*Roger Ebert, I Hated, Hated, Hated This Movie, Andrews McMeel Publishing, Kansas City (2000, p. 89).