Examens nakijken en bloggen – dat gaat niet samen, heb ik de laatste dagen gemerkt.
Of: examens nakijken en eten.
Of: examens nakijken en slapen.
Wat lijkt het alweer lang geleden dat ik bijna driehonderd eerstejaars voor m’n neus had voor ‘Nederlandse Taalverwerving 178’, zes keer per week, verdeeld over twee groepen, zo’n zes weken lang in april en mei, net na aankomst in Zuid-Afrika. A rabbit in the headlights, inderdaad, een compleet nieuwe hoedanigheid – na afloop van die paar weken kon je me uitwringen.
Maar het was een interessante vuurdoop. Je gaat er alleen een beetje scheel van kijken, al die eerstejaarsstudenten recht voor je neus, tot aan de nok toe opgestapeld. Een groot deel in het middenvak, maar ook wat figuurtjes in de zijvakken. Ik voelde me soms eerder René Froger dan docent. (‘En nu iedereen die handjes in de lucht, waar zijn die handjes!’)
Daar zaten ze, soms al om 8 uur, allemaal aanwezig om iets te horen over de beginselen van het Nederlands. Met de volle aandacht bij het college, of bij hun mobieltje, want dat had ik namelijk toch helemaal niet in de gaten.
De eerste les schraapte ik m’n keel om de schare stil te krijgen, en zei: ‘My fellow Americans!’ Nee, dat wílde ik wel zeggen, maar ik zei zoiets als: ‘Hallo almal, my naam is Alfred en ek is nounet twee weke terug weg uit Amsterdam, so ek vra verskoning vir my aksent. Ek gaan julle ietsie probeer leer oor Nederlands. Wat weet julle van Nederland?’
Wie nu niets durfde te zeggen, zou dat de komende colleges ook niet durven.
‘Tulpe…?’
‘Meulens…?’
‘Fietsry!’
Iemand riep: ‘BZN.’
Ik zei: ‘Zing es wat.’
Werkwoorden, aanwijzende voornaamwoorden, teksten van Martin Bril. En de laatste week gedichten, van Ingmar Heytze (‘Erwtensoep’), Rutger Kopland (‘Onder de appelboom’). Steeds met de stem van de dichter uit de speakers. Mustafa Stitou, met ‘Affirmaties’.
‘Jongens, niemand van jullie heeft gevraagd wat pik betekent, dus jullie weten dat dat in het Afrikaans piel moet zijn?’ Hilariteit alom. Ze dachten al, ‘ik heb een zachte pikhouweel, zat liefde in mijn kippenborst’ – vreemde regel.
En K. Michels ‘Glas is een trage vloeistof’ kwam voorbij. ‘Ek wil net vir Dokter dankie sê vir daai gedig oor glas, en dat jy moet val om jouself weer te vang. Daai gedig het my hele jaar gemaak.’ Zo’n opmerking maakt je hele dag.
Tijdens het laatste college deelde ik de songtekst uit van ‘Sterrenstof’ van De Jeugd van Tegenwoordig. Om eens wat andersoortig Nederlands onder de aandacht te brengen. En omdat het het laatste college was. Je moet ook een beetje zieltjes winnen, zo’n eerste jaar.
In een interview las ik dat Willie Wartaal, oftwel Olliçio Locadia, min of meer zichzelf heeft opgevoed: ‘Mijn moeder was drugsverslaafd en was af en toe gewoon weg. Maar je moet als kind wel gewoon naar school, het leven stopt niet. Ik zorgde dus voor mezelf. Het heeft me zelfstandig gemaakt. Op een gegeven moment wordt overleven al een ding. Als dat je lukt ben je al tevreden. Succesvol zijn, komt dan niet in je op. Je zorgt dat er eten is, dat je naar school kunt, dat je kleren hebt. Ik heb geleerd dat wat er ook gebeurt, ik red me wel. Het komt wel goed.’
Indrukwekkend. En voor sommige studenten misschien wel enigszins herkenbaar.
Nou kijk je gappie leeft zoet als een sappie
Ballin’ ook al was mamma altijd wappie
Een goed begin is het halve werk
Maar een goed begin is maar de helft
De tweede helft, maar ikke hoef geen help
Wiwwelien was elf, ik deed alles zelf
Ik ging zelf naar school, nu kom ik zelf op tv
En ik lach in mezelf want de sletten ik breng
Nou kijk ze kijken, dus blijf kijken
Alle dikzakken willen op me lijken
Maar broeder, vergeet dat ding
Stap opzij, ze wil een handtekening
Goeie clip. Groot op het scherm in zaal 1028. Dat ging erin als koek. Vooral rond 3:16 werd er flink gelachen.
‘Sal ek dit nog ’n keer vir julle speel?’
‘Jaaah!’
Volgens mij zijn de examens redelijk gegaan. Het laatste examenonderdeel betrof drie vragen bij een gedicht. Bij het uitstelexamen ging het om ‘Tweede man’ van Nachoem Wijnberg, bij het reguliere examen om Paul Snoeks ‘Een zwemmer is een ruiter’.
‘Waarom zou de dichter in de titel een vergelijking maken tussen “zwemmen” en “paardrijden”?’ luidde de derde en laatste vraag.
Iemand wat perdry is mal oor perde, soos die swemmer mal is oor swem.
Schreef iemand, waarschijnlijk in tijdnood gekomen. Geen speld tussen te krijgen.
Een zwemmer is een ruiter
Zwemmen is losbandig slapen in spartelend water,
is liefhebben met elke nog bruikbare porie,
is eindeloos vrij zijn en inwendig zegevieren.
En zwemmen is de eenzaamheid betasten met vingers,
is met armen en benen aloude geheimen vertellen
aan het altijd allesbegrijpende water.
Ik moet bekennen dat ik gek ben van water.
Want in het water adem ik water
word ik een schepper die zijn schepping omhelst,
en in het water kan men nooit geheel alleen zijn
en toch nog eenzaam blijven.
Zwemmen is een beetje bijna heilig zijn.