‘Van veel boeken die je hebt gelezen weet je na enige tijd nauwelijks meer waarover ze gingen. Andere – maar dat zijn er veel minder – hebben sporen getrokken door je bestaan. Als je ze weer eens uit de kast haalt, kun je meteen zeggen waar, wanneer en onder welke omstandigheden je ze voor het eerst las, en wat ze met je deden.’
Het onmiddellijke toestromen van herinneringen onderschrijft de waarachtigheid van die uitspraak. Ulysses associeer ik steevast met de keukentafel van mijn ouders. Het laatste deel van Op zoek naar de verloren tijd las ik uit in de trein, The Puttermesser Papers van Cynthia Ozick volgens mij ook. Infinite Jest zie ik mezelf nog lezen in het vliegtuig naar Kroatië, op een grasveldje in Split, in de vlucht terug, en vervolgens natuurlijk nog op een tien- of twintigtal overige locaties die blijkbaar niet hoefden te worden opgeslagen.
De bepalende boeken nestelen zich niet alleen in je geesteswereld, maar haken zich ook vast aan de plekken die je bezocht en de hoofdstukken die je in je autobiografie onderscheidt. Het zijn in zekere zin de piketpaaltjes die je levenspad afbakenen en je, wanneer je over je schouder kijkt, kunnen vertellen hoe je bent geworden wie je bent.
Dat is precies wat Jaap Goedegebuure (1947) doet in het zojuist verschenen Door de jaren heen lezen. Over boeken en schrijvers (2022), waaruit het bovenstaande citaat afkomstig is. In het eerste coronajaar schreef hij voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde een reeks blogs waarin hij steeds één van die beklijvende titels uit de kast trok en van toelichting voorzag. Samengebracht vormen deze stukken een (lees)autobiografie: Goedegebuure beschrijft via de literatuur zijn gereformeerde jeugd in Zeeland, vervolgt met zijn studententijd en daaropvolgende promotieonderzoek in Leiden, brengt zijn eerste stappen als literatuurcriticus en biograaf in beeld en eindigt met zijn hoogleraarschap en emeritaat – in kort bestek komt een heel leven voorbij.
De fragmenten zijn luchtig van toon; ze hebben meer weg van informele verhalen, al dan niet boven een borrelglas of vanuit een fauteuil verteld, dan van traditionele literatuurbesprekingen. Het zijn dan ook de vele kleurrijke persoonlijke anekdotes die dit boek de moeite waard maken. Goedegebuure memoreert bijvoorbeeld hoe zijn promotor H.A. Gomperts hem als jonge dandy naar uitgever Johan Polak stuurde om enkele brieven van E. du Perron los te krijgen – een kleine geschiedenis die twee jaar geleden al enig opzien baarde en nu is voorzien van nieuw fotomateriaal. Mooi is ook een toevallige ontmoeting met Teju Cole in de jazzclub The Village Vanguard, of de saga waarin Goedegebuure als Marsman-biograaf aanklopt bij Albert Vigoleis Thelen, hem een bijzonder smeuïge confidentie ontlokt, en vervolgens de deur in zijn gezicht krijgt als hij de medeplichtige meestertypograaf Helmut Salden vraagt om wederhoor.
Uitzonderlijk aan dit egodocument is de hoge mate van bescheidenheid die Goedegebuure aan de dag legt. Liever dan pronken met zijn eigen verdiensten besteedt hij aandacht aan de mensen die hem op zijn weg hebben bijgestaan: ‘Velen van ons hebben wel eens in een kruiwagen gezeten, voortgeduwd door een weldoener die bereid was om ons vooruit te helpen. Het lijkt me goed om je dat bewust te blijven en de persoon van wie je een opkontje hebt gekregen te eren met blijvend applaus.’ Dat resulteert in dit geval in een aantal fraaie eerbetoontjes aan leermeesters en vrienden, waartoe de schrijver naast Gomperts ook uitgevers Martin Ros en Geert van Oorschot mocht rekenen.
Zo’n collegiale terugblik op een lange literaire carrière inspireert tot een bijpassend gebaar. Deze blog, die weer een reactie vormt op een bundeling van blogs, mag daarom beschouwd worden als een handdruk; een saluut van de ene neerlandicus, lezer en criticus aan de ander.