En toen hadden we het zomaar over onze ouders. Hoe het precies gebeurde kan ik me niet goed herinneren, maar dat doet er ook niet toe.
Ik zat met mijn Amsterdamse neven en Utrechtse nicht in een kroeg. We waren eerder die avond op een verjaardag geweest. Het was de eerste keer dat ik echt met mijn Amsterdamse neven sprak. Vroeger, als kleine kinderen, hadden we elkaar natuurlijk zo nu en dan gezien, maar ja, toen waren we klein en hadden we niet zoveel met elkaar op. Mijn Utrechtse nicht zag ik vaker.
We hadden het eerst over onze grootouders. Misschien maakte dat de stap naar onze ouders kleiner. Onze grootouders woonden in Driebergen, in een rustige buurt, waar voor ons als kinderen niet veel te doen was (in totaal zijn er zeven kleinzonen en twee kleindochters). We hadden het erover hoe we elk muurtje in de buurt van het huis van onze grootouders wel hadden gebruikt als ‘buut’ bij verstoppertje. Hoe vaak we daar niet hadden gevoetbald, met jassen en sleutels als doelpalen, die we soms snel moesten opruimen als er een auto aankwam (ik verschoof de doelpalen van de tegenstander wel eens stiekem met mijn voet als niemand keek). Iemand memoreerde dat we ook eens boven in het huis achter een computer belandden waar we tetris speelden, met z’n allen op één toetsenbord. En dat we met Kerst vaak dia’s bekeken, op een scherm geprojecteerd. Hoewel we elkaar weinig hadden gezien, bleken we toch vele gedeelde herinneringen te hebben.
Maar we begonnen elkaar ook vragen te stellen. Over hoe wij ons onze grootvader, pake, herinnerden, die ons hele bestaan half-verlamd in een rolstoel heeft gezeten. Over waarom we eigenlijk niet vaker een familiereünie hebben gehad. Over de gelijkenissen tussen mijn vader en mijn oom (de vader van mijn Amsterdamse neven). We vroegen ons af of wij elkaar vaker hadden gezien als pake niet half-verlamd in een rolstoel had gezeten. Uit de verhalen van onze ouders kwam hij altijd naar voren als een verbinder, een man met veel energie die waarschijnlijk veel had georganiseerd om de familie vaak bij elkaar te hebben: verjaardagen, feestjes. Misschien hadden we dan wel eens met z’n allen Sinterklaas gevierd in Driebergen.
Naarmate het gesprek vorderde, had ik het gevoel alsof we met z’n allen een legpuzzel aan het maken waren. We begonnen de verhoudingen in onze familie te bekijken. Iedereen vertelde wat hij of zij wist over of vermoedde van de reden waarom bepaalde broers en zussen (onze ouders dus) een iets hechtere band met elkaar leken te hebben dan met de anderen. De een legde uit dat hun ooms en tantes, onze oudooms en oudtantes, er iets mee te maken hadden. Een ander vertelde dat hun grootouders, onze overgrootouders, ook veel invloed hadden gehad. Nu is mijn familie een hele gelukkige familie waar iedereen goed met elkaar kan opschieten, dus grote, smeuïge ontdekkingen heb ik niet gedaan, maar kleine verklaringen kreeg ik wel: voor gedrag, voor de irritaties die er soms – zoals in elke familie – zijn, voor bepaalde gebeurtenissen van vroeger.
Interessant genoeg heb ik de afgelopen tijd steeds vaker dit soort legpuzzelervaringen, niet alleen wanneer ik met mijn neven of nichten praat, maar ook als ik met oude vrienden spreek. Alsof het bevragen van vroegere gebeurtenissen en de menselijke relaties om ons heen ineens hele natuurlijke en logische gespreksonderwerpen zijn geworden. Met menselijke relaties bedoel ik zowel liefdesrelaties, als vriendschappen, als de band tussen broers en zussen, als ook gewone groepsdynamiek. Zo zat ik begin september met een oud-klasgenote in een café en toen hebben we veel gesproken over onze tijd op het gymnasium in Leiden. Onze schoolgenoten daar, de docenten, het milieu eigenlijk. Ook tijdens dat gesprek vielen er allerlei stukjes op hun plaats.
De gesprekken gaan vaak eerst over hele andere dingen: politiek, het nieuws, studie. Maar op een zeker moment buigt het gesprek af naar het gedeelde verleden en dan stelt een van de aanwezigen over een bepaalde gedeelde ervaring een vraag, en van het ene op het andere moment ben je aan het puzzelen.
Het komt natuurlijk door mijn – onze – leeftijd. We zijn oud genoeg dat bepaalde gebeurtenissen en/of spanningen tussen mensen, van vroeger of nu, ons opvallen. Bovendien zijn we oud genoeg om alles wat we vroeger hebben gehoord of op een andere manier ontdekt, te ordenen en met elkaar in verband te brengen. Ik weet niet of dat bewust of onbewust gebeurt, maar dat doet er ook niet echt toe.
Dat je samen met anderen puzzelt is wel belangrijk, omdat iedereen een eigen beetje kennis met zich meebrengt, waardoor het geheel duidelijker wordt. Want daar gaat het om: de samenhang wordt duidelijker. Of dat nu de relaties tussen broers en zussen betreft of de redenen waarom bepaalde mensen op zeker moment niet meer meegingen op familievakantie. Er worden verbanden getrokken tussen verschillende ervaringen en verschillende stukjes kennis. En dat is moeilijk om in je eentje te doen.
Daarnaast zijn we oud genoeg om serieus met elkaar over deze dingen te spreken. Misschien weerspiegelt dat ook onze behoefte om er over te praten. Of, wellicht is ‘behoefte’ een wat groot woord, en is ‘interesse’ beter. We vinden het interessant genoeg om het erover te hebben. Het geeft wat duiding aan vroeger en daarmee mogelijk aan het nu. Daarnaast is het ook gewoon een combinatie van herinneringen ophalen, wat altijd voor een vrolijke sfeer zorgt, en roddelen, wat eveneens vaak leuk is. Het hoeft niet in een hele serieuze sfeer plaats te vinden, wil ik maar zeggen.
Aan het eind van de avond, toen de kroeg bijna sloot, stonden we op. We besloten dat we maar eens een neven-en-nichten-dag moesten organiseren, om eens met iedereen van onze generatie samen te komen. Ik ga ervan uit dat we dan een nog grotere puzzel zullen leggen.