Nog nooit was ik zo vroeg op school geweest. Ik liep door een lege gang naar het klaslokaal waar ik een leestoets Nederlands moest doen. Stilte, geen geschreeuw van mijn klasgenoten, geen geduw en getrek, geen angst om de punt van een passer in mijn rug te voelen. In het klaslokaal zat ik alleen met mijn leraar en ik las een stuk van het verhaal Vreemde verschijnselen van Bob den Uyl voor zoals ik nog nooit had gedaan: foutloos, met de juiste modulatie. Toen ik klaar was leunde mijn leraar achterover en keek mij verbijsterd aan, nog nooit had ik zo goed voorgelezen in de klas. Al de jaren van mijn schooltijd probeerde ik mij aan te passen aan het slechte leesniveau van mijn klasgenoten om maar niet op te vallen en uitgelachen te worden, want slim zijn was niet de bedoeling op die school. Maar nu was ik alleen met mijn leraar en Bob den Uyl, en ik durfde te laten zien wat ik kon.
Dat ik een verhaal van Bob den Uyl had uitgekozen om mijn leraar te overtuigen van mijn vaardigheden leek toeval. Ik herinner mij dat het verhaal in een bundel met verhalen van andere schrijvers stond, en dat het mij aansprak vanwege de absurdistische humor. Pas jaren later begreep ik dat de humor van Den Uyl als een zoete saus over een bitter gerecht was. Een man die met achterdocht en walging naar zijn medemens keek, en precies de staat van mijn gevoel over mijn klasgenoten uitdrukte. Ik was net als de schrijver een eenling, een verstotene, mijn leven voelde zinloos.
De verhalen van Den Uyl leken bijna achteloos te zijn opgeschreven, alsof hij in een café aan een vriend vertelde hoe mislukt zijn reis naar bijvoorbeeld Duitsland was. Met veel omwegen en gemompel pakte hij ons uiteindelijk bij de kladden met een observatie waarin wij zijn achterdocht jegens de mensheid herkennen. Hoeveel Den Uyl ook reisde, het ging bij hem nooit om het landschap, maar om de mensen die hij ontmoette. Soms waren het aan lager wal geraakte dichters, of afzichtelijke vrouwen die hij in trieste hotels van zich moest afschudden, maar nooit kwam de mens er goed van af. Het was lachen geblazen met Den Uyl, maar in al zijn verhalen was er de ondertoon van eenzaamheid. Dagenlang ziek in bed liggen en niemand die hem opzocht, zwerven door een desolaat landschap en nergens aankomen, en vooral de onmacht om mensen te begrijpen.
Bob den Uyl was een stotteraar, een alcoholist en verslaafd aan medicijnen. Hij leed aan straatvrees en andere fobieën. Ook al ontving hij met zijn werk erkenning en won hij prijzen, de grote doorbraak is er nooit gekomen. Over zijn begrafenis in 1992 zei Jan Siebelink in De Gevoelige Plaat:
‘De plechtigheid in crematorium “Hofwijk” te Rotterdam-Overschie zal ik nooit vergeten. De gazons waren met rijp bedekt, de zon scheen uitbundig. Er waren geen bloemen, geen toespraken en heel weinig mensen. Er klonk de ijle, schrijnende solo van een jazztrompettist.’
Eén keer mocht ik hem ontmoeten. In de hal van het Centraal Station in Den Haag was er begin jaren tachtig een boekenmarkt waar hij bij de stand van zijn uitgever zijn werk signeerde. Nou ja, hij stond in een versleten kabeltrui wat mistroostig voor zich uit te staren, het liep niet echt storm met de verkoop van zijn boeken. Ik kocht zijn verhalenbundel Een uitzinnige liefde en ik vroeg hem het boek te signeren. Verlegen schudde hij mijn hand. Ik zag voor het eerst van mijn leven een schrijver in het echt en het viel me op hoe slecht hij eruit zag – enorme wallen onder zijn ogen, een vermoeide blik en een gerimpelde hand die trillend zijn handtekening zette. Toen ik de stationshal uitliep en het boek opende zag ik dat hij zich vergist had in de plaatsnaam, in een beverig handschrift stond Rotterdam boven de titel.
Soms, als ik in het Centraal Station van Den Haag ben, ga ik op de plek staan waar Bob den Uyl mij de hand schudde. Alles is daar veranderd: een nieuw dak, andere winkels, de hele boel moet altijd maar anders, maar die plek neemt niemand mij af. Voor heel even sluit ik mijn ogen, om mij heen razen de treinen, de trams, de bussen en de reizigers voorbij, en voor een ogenblik ben ik weer de verlegen jongen die de vermoeide schrijver de hand schudde. Een onbeduidend en eenzaam moment in de tijd.