Eerste zwaluw

Vanuit het ruim kijk ik op. Door een van de dekramen zie ik de mast in de avondzon; het zonlicht schijnt op de nog ingepakte witte zeilen. Het is voorjaarslicht dat ik zie. ‘Voorjaarslicht’, zeg ik, ‘maatje’.

We zijn weer thuis op de klipper in Middelburg, ons andere schip. We schilderen het dek dat het een lieve lust is. Vorig jaar omstreeks deze tijd was het koud, regende het en lagen de schepen te wachten op het hoge drukgebied. Het voorjaarshogedrukbied, dat ieder jaar vroeg of later komt. Ooster- of noorderwind en heldere lucht. Vorig jaar kwam het pas laat in mei, toen waren we al aan het varen. Bijna geen tijd om te schilderen, lakken, bikken en oliën. Dit jaar is het vroeg; we zijn al weken bezig op het dek en als de ochtenddauw zo rond tienen van het staal af is, dan kun je zeker vier of vijf uren aan de bik.

We waren in Antwerpen een week geleden, een groep mensen die het meeste van hun tijd op kantoren doorbracht, ging aan boord, onwennig zoals dat dan gaat. Ze ‘vaargaderden’, zoals ze dat noemden, aan boord over de toekomst van de Rupelstreek. Wij voeren met het opkomende tij mee van Antwerpen naar Boom. Langs de stad en zo door de verouderde industrierivier naar de Rupel. Daar werd het water nog modderiger, maar het stroomde er niet minder om. We waren met laag tij begonnen, dus konden we slechts het riet en de hoge zeedijken zien, terwijl we met de vloed meekwamen de Rupel op. De treinbrug van Boom draaide precies op tijd en daarna moest de baanbrug Boom open. En dat duurde even: we draaiden vol gas om, met de kop van het schip de stroom in, manoeuvrerend tussen de twee bruggen.

Vol gas noemen we het nog steeds, maar sinds we elektrisch varen is het eigenlijk een kwestie van meer ampères door de motor duwen, met een joystick. Het is nauwelijks voor te stellen. Een schip van 122 jaar oud, ooit gebouwd om puur op windkracht te varen. En nu, wanneer het niet zeilt, aangedreven door een elektromotor met een kleine joystick. De scheepsbouwers zouden zich omdraaien in hun graf. Omdat het schip nog steeds vaart ,122 jaar later, maar ze zouden zich mogelijk weer terugdraaien wanneer ze wisten dat die oude tjalk, door hen geklonken, nu ook elektrisch wordt voortgedreven. Hadden ze eigenlijk veel besef van elektriciteit ?  

In Boom overnachtten we; de zon ging wonderschoon boven de Rupel onder. In de verte zag het luchtruim er zelfs uit als een zeeluchtruim. De vogels lieten de volgende ochtend van zich horen, de lente was nu echt begonnen. Toen ze, de elektriekers, eindelijk de brug weer gaande hadden (‘ze kregen de spoorbomen niet toe’, zei de brugwachter), konden we met de ebstroom weer terug naar Antwerpen. Linkeroever.

De volgende dag zouden we met ochtendtij naar huis terugkeren. We, dat waren Ole en ik, m’n maat en ik. De groep was afgestapt in Antwerpen en we hadden het schip weer voor onszelf. Rond achten maakten we los, Antwerpen klonk al uren als stad: sirenes, machines, automobielen en ga zo maar door, de ruis die ik niet gemist had in de tijd dat ik in de provincie woonde, de ruis die we snel achter ons lieten. We wisselden deze in voor andere ruis, de ruis van olieraffinaderijen en containerhavens. De vreemde industriële mensenwereld. Pas voorbij het Verdronken Land van Saeftinghe en de wachttoren van de Zandvliet konden we iets van zeelucht inademen.

De eb stroomde maar door; met 14 kilometer per uur voeren we op fok en stroom door de Zandvliet en de omgeving werd eindelijk weer natuurlijker. Ole maakte koffie. Toen we Paal voorbij waren gestroomd, juist toen, zag ik achter ons een zwaluw. De eerste zwaluw van het jaar. Ze kwam uit oostelijke richting, vanaf het Verdronken Land en boog af naar Walsoorden. Maar het was er een, de eerste zwaluw van 2025! Later vroeg ik aan mijn vriend Broeder Dieleman wat voor zwaluw het geweest had kunnen zijn. Hij zei beslist: ‘Een boerenzwaluw’. Een boerenzwaluw op zee. Daar waar eens polders en boerderijen waren, die ze later onder hadden laten lopen, juist daar zagen we die eerste boerenzwaluw.

Bij Hansweert voeren we naar binnen en werden pas weer wakker uit onze zwaluwroes toen de Vlakebrug niet bleek te draaien. Er was weer eens wat gebeurd in de Vlaketunnel en dus werd heel Zeeland op weg naar Brabant over de oude Vlakebruggen geleid. We besloten het beste er van te maken. We lagen acht uur onder de bruggen en zagen de automobielen allemaal in slakkengang over de bruggen rijden.

Pas laat die avond zouden we in onze thuishaven Zierikzee aankomen, op het volgende tij. Eerst was er nog die ongelofelijke zonsondergang boven de Oosterschelde, waarbij bruinvissen en zeehonden langs ons heen zwommen, in de klimmende avondschemering. Onze thuishaven was Zierikzee, maar ons echte  thuis is het schip, ons plafond is de hemel boven ons en ons thuis is dan overal. Zelfs een beetje aan de wachtsteiger onder de Vlakebruggen.

Foto van Wiebe Radstake
Wiebe Radstake

Wiebe Radstake groeide op tussen de boeken van zijn ouders in tweedehands boekwinkel Boven het Dal te Zierikzee. Hij is zeekapitein op zeilschepen rond de wereld. Naast de zeezwerftochten die hij maakt, haalt hij zijn inspiratie uit het dwalen door de steden en het struinen over stranden. Hij werkt aan een brieven/reis boek met de titel Thuisvaarder/Thuisvader. De logs van Tirade zijn korte stukken uit Thuisvaarder.  Momenteel is Wiebe onderweg vanuit Europa met een driemaster richting Suriname en de Caribbean. Als hij niet aan boord is op dwarsgetuigde zeeschepen woont hij op een zeeuwse klipper in Middelburg samen met vrouw en twee kinderen.