De zaal zat vol met mensen. De interviewer links van me had al zijn vragen gesteld en keek de zaal in. Nu mocht het publiek mij aan de tand voelen. Er gingen verscheidene handen de lucht in. Aan beide zijden van de zaal stonden mensen met microfoons aan lange stokken, wachtend om de microfoon voor de mond van de vragensteller te houden. De interviewer wees iemand aan.
De man stond op en wachtte even tot de microfoon stil hing. Even ging zijn hand ernaartoe om hem vast te pakken, maar halverwege de beweging liet hij zijn hand weer zakken. Ik draaide mijn stoel in zijn richting.
‘Waarom geeft u in de zomer geen concerten meer? Tot een paar jaar geleden deed u dat nog wel. Doet u dat bewust of komt het gewoon iedere keer niet goed uit met uw andere plannen?’ Hij ging weer zitten.
Ik lachte en wendde me weer tot de zaal.
‘Ja, dat is wel een leuk verhaal.’
‘Vertel,’ zei de interviewer, zijn wenkbrauwen optrekkend.
Ik knikte in de richting van de vragensteller. ‘Ja. ‘s Zomers treed ik niet meer op. Ik doe dat bewust: ‘s zomers is het te warm en dan slaap ik niet goed. En zoals je weet zijn de meeste concerten in de avond, zo rond een uur of acht, negen en dan ben ik echt al helemaal gesloopt.’ Ik maakte een gebaar met mijn handen. ‘En als ik moe ben, kan ik ook gewoon niet goed Schubert en Chopin spelen, om van Bach nog maar te zwijgen. En dat is natuurlijk niet heel handig.’ De zaal lachte.
‘Oh dat is interessant,’ zei de interviewer. ‘Maar waarom bent u dan opeens opgehouden met zomerse concerten? Ik neem aan dat u al uw hele leven slecht slaapt in de zomer.’
‘Ja, daar kom ik nu op inderdaad,’ zei ik.
‘Sorry. Ga verder.’
‘Een paar jaar geleden moest ik hartje zomer een concert geven op een openluchtfestival. Schubert, Schumann en Brahms stonden op het programma. De weersverwachtingen voorspelden niets goeds voor mij: de dagen voor het concert zou het heet worden, overdag zo’n dertig graden en ‘s nachts zou het ook niet echt afkoelen. Ik bad echt al een maand voor het concert – en ik bid eigenlijk nooit – dat het de avond voor het concert zou gaan regenen, of stormen, of keihard vriezen. Overigens wenste ik er gelijk bij dat het op de avond van het concert zelf lekker warm zou zijn en niet regende, want ja: openlucht.’ De zaal lachte. ‘Of het die tegenstrijdigheid in mijn wens was, of iets anders, maar de weersverwachtingen veranderden niet. Het was ontzettend heet en ik sliep slecht. Ik wist mij geen raad. Hoe kon ik ervoor zorgen dat ik beter sliep zodat ik het concert tot een goed einde kon brengen? Dus belde ik mijn zus.’ De zaal lachte. Ik maakte een weet-niet-gebaar met mijn handen en de zaal lachte nog harder. ‘En mijn zus zei dat ik twee dingen kon doen: een airco installeren of ergens in huis gaan slapen waar het koeler was dan in mijn slaapkamer. Nou, probeer maar eens hartje snikhete zomer aan een airco te komen, dus er bleef maar één optie over. Ik herinnerde me van natuurkunde op school dat warmte altijd opstijgt, dus ik besloot beneden op de begane grond te gaan slapen. De nacht voor het concert sleepte ik mijn matras de trap af en legde het op het parket in de huiskamer. De huiskamer grenst aan de open keuken en dat is een zeer belangrijk detail voor de rest van het verhaal.’ De zaal grinnikte.
‘Ik was nog wel zo slim geweest om een oogmaskertje mee te nemen, want op de begane grond hangen geen gordijnen. Maar er was een hoop waar ik geen rekening mee had gehouden, zoals straks duidelijk zal worden.’ De zaal lachte wederom.
‘Inderdaad. Dus ik sloot mijn ogen en viel in slaap. Het was een stuk koeler en aangenamer dan in mijn slaapkamer. Vlak voor ik in slaap viel dacht ik nog: dit is de oplossing! Dit ga ik nu vaker doen!
‘Nadat ik een paar uur had geslapen, werd ik wakker van een lage bromtoon. Het was plotseling begonnen en het was iets mechanisch, iets machineachtigs, geen bromvlieg of mug. Het bleef aanhouden en werd ook steeds vaker gevolgd door een soort gereutel, zoals het geluid dat een rietje maakt als je het laatste restje vloeistof uit je glas opzuigt. Het zoemde rond in de kamer. Het kwam uit de keuken. Ik stond op en liep erheen, benieuwd wat het was. Het was de afwasmachine. De afwasmachine was, precies zoals ik ‘m iedere avond instelde, om precies drie uur aangegaan zodat hij klaar zou zijn als ik in de ochtend wakker werd. Maar normaal hoor je dat ding niet! Vloekend ging ik weer naar mijn matras en viel na enig gedraai weer in slaap.
‘Hier houdt het niet op. Een tijdje later klonk er een harde knal. Echt van pats!’ – ik sloeg mijn handen op elkaar – ‘Ik schrok op en vroeg me slaapdronken af wat er nu weer was gebeurd. Buiten hoorde ik een brommertje. Ik keek op mijn horloge. Het was bijna zes uur. De krant was net gebracht. Ik heb een brievenbus die hoog in de deur zit… Wederom, normaal hoor je dat niet!
‘Kreunend ging ik weer liggen en probeerde de slaap weer te vatten. Gelukkig lukte dat, maar ik had misschien een halfuur geslapen toen er een luid gepiep uit de keuken klonk, waar ik wederom van wakker schrok. De afwasmachine was klaar. Je kan begrijpen dat ik vreselijk veel zin had om dat apparaat volledig tot gruis te slaan. Oi oi oi. Was ik maar in mijn eigen bed blijven liggen. En toen dacht ik, dit nooit weer.’ Ik schudde droevig mijn hoofd.
‘En hoe ging het concert die avond?’ vroeg de interviewer lachend.
‘Nou, op zich niet heel dramatisch, maar dat was gewoon geluk. Ik voelde mij belabberd, werkelijk waar. Ik had minder geslapen dan ooit. Bijna had ik iemand gevraagd om me iets van drugs te geven, van die peppillen. Maar de adrenalinerush bleek uiteindelijk voldoende.’
‘Goed. Volgende vraag,’ zei de interviewer grinnikend en hij wees naar een jongen voorin de zaal.
De jongen stond op en pakte de microfoon wel vast. ‘Wat voor merk afwasmachine hebt u?’