Voor zijn elfde verjaardag wilde Nadim een dansfeest, dus vulden we de kantine van de botenclub met gekleurde lichtjes, spiegelballen, gouden sliertgordijnen en heliumballons. Een rol behang werd rode loper, en B maakte foto’s van de kinderen die zich – soms in voor de avond gekochte outfits – bij de poort meldden.
Nadims klasgenoten heb ik van kleuters heel geleidelijk tieners zien worden, maar op dit feest leken ze opeens brugklassers. En dat, besefte ik, zouden ze in minder dan een jaar ook zijn.
Ik stond achter de bar terwijl onze gasten binnenkwamen. De meiden droegen jurken, de jongens zonder uitzondering een overhemd en jasje. Een aantal van hen had geoefend op hun bar side manner: een elleboogje op het hout, de andere hand easy in de broekzak, een opgetrokken wenkbrauw en dan heel casual bestellen. Bij al die volwassenheid detoneerde het drankaanbod van mocktails op basis van Fernandes cherry bouquet een beetje.
Er werd gedanst, maar niet met de overgave waarop we hadden gehoopt. Een clustertje meiden oefende pasjes; de jongens deden hun best, maar vaak werd het toch stoeien op de grond. Ik keek naar de colagestookte gekte van al die tienermannen en vreesde voor de rest van de avond, maar ik kende juf Jennifer dan ook nog niet.
Klokslag acht uur stond ze binnen, een actieheld in spandex. Juf Jennifer bracht rust en focus: binnen een kwartier oefende iedereen haar dans in nette rijen. Als toeschouwer lukte het me niet eens de pasjes te onthouden, maar bij de kinderen ging het er vrij makkelijk in.
Juf Jen had hip hop opgezet, dus deze barman was hoe dan ook tevreden. Buiten rookte ik stiekem een jointje – daarbij mijn eigen middelbareschooltijd ophalend – en tuurde breed grijnzend door de schuifpui naar de actie. Onze Ada (5) gaf echt álles; de juf had haar dan ook aangewezen als co-docent.
Toen de les voorbij was plofte Ada op een van de luie stoelen naast de houtkachel, haar armen om een Pokémonkussen dat haar broer gekregen had. Bijna lijfelijk herinnerde ik me hoe het is om zó aan te staan dat je tegelijkertijd afbrandt – een rauw alleswillen, een honger met een angst eronder.
‘Vuurwerk!’ riep iemand. Als één lichaam stoven de tieners naar de pui. Ik riep nog dat ze absoluut níét naar buiten mochten, maar er was geen houden aan. Het vlonder aan de gracht stroomde vol, de hemel vlamde en nu was boven de muziek uit ook de donder hoorbaar. Ik besloot dat iedereen zijn zwemdiploma had, en dat de buurt door het onweer niet over de muziek zou klagen.
Mede dankzij de bliksem zou dit een verjaardag worden waarover nog lang gepraat werd – misschien het leukste feest in dit laatste van hun acht jaar samen. Alsof iemand daarboven een gigantische bak omkiepte, klapte de regen op het vlonder neer. Een paar kinderen zochten toevlucht onder het afdak, maar het merendeel spreidde de armen, sloot de ogen en kantelde hun gezicht naar de hemel. Jasjes, dasjes, jurken, speldjes en krullen. Alles was in een paar tellen doorweekt.
Ook dit herinnerde mijn lijf zich: met gespreide armen dansen in de regen en zeker weten dat niemand ooit met zo’n intensiteit geleefd had als wij op dít moment. Ik probeerde me de ouder te herinneren die met heimwee naar ons gekeken had terwijl wij in de regen tolden op het tuinfeest van Danila, Albert, Marije of Namilla.
Niks. Alsof er helemaal geen ouders bij waren geweest.
En zo hoort het, dacht ik terwijl ik mijn bar schoonveegde; me opmaakte voor een nieuwe ronde bestellingen.