Eergisteren was dan eindelijk het moment om De schim van Raamswolde ten doop te houden. Vijf uur, in de ‘tuinkamer’ van Uitgeverij van Oorschot. Ik had mij van tevoren behoorlijk nerveus gemaakt, maar de zenuwen verdwenen als kakkerlakken waar het licht op valt toen ik een stukje kon gaan voorlezen. Daarna, tijdens het signeren, kwam ik zelfs in een jolige stemming. Ik kreeg cadeaus (vooral drank), kaarten, warme handdrukken en knuffels. We proostten op een tweede druk, we dronken, we lachten. Het was goed. Nee, meer dan goed.
Met zijn goudgele lichten leek de hele Herengracht te delen in mijn vreugde toen ik later met een volle klapkrat naar de auto waggelde.
Voor we vertrokken deelden mijn vrouw en ik een sigaartje. Met het opbranden van de tabak, groeide in mij langzaam een onaangenaam gevoel. Ik herkende het, dit had ik altijd na een feest: klein verdriet omdat het afgelopen was. Niet te veel aandacht aan besteden.
Tijdens het rijden was ik stil. We stopten bij een wegrestaurant, maar ik at weinig. Boven mijn ogen zwol hoofdpijn aan en ik was een beetje duizelig.
Nadat we thuis de kinderen naar bed hadden gebracht, zei ik: ‘Weet je wat het is? Ik voel mij zo leeg. Had ik niet verwacht.’
‘Je hebt natuurlijk veel indrukken opgedaan vandaag,’ zei mijn vrouw.
‘Nee, dat is het niet. Ik ben totaal niet moe.’
‘Toch de zenuwen misschien? Mensen gaan er nu iets van vinden.’
‘Daar ben ik, gek genoeg, helemaal niet zenuwachtig voor,’ zei ik. ‘Je moet zelf tevreden zijn met je boek en je uitgever moet er tevreden mee zijn. Daar gaat het om. Volgens mij heeft Wolkers dat ook eens gezegd.’
‘Ben je misschien bang dat je de noodzaak niet meer voelt om verder te schrijven?’
‘O nee, ik heb een paar ideeën waar ik zelfs heel erg de noodzaak van voel.’
Ik houd al jaren een klein archief bij met mogelijke plotlijnen, krantenknipsels waar misschien iets in zou kunnen zitten en jeugdherinneringen. Ook heb ik drie plannen van toekomstige romans op de plank liggen die blijven roepen om geschreven te worden.
‘Ik denk dat ik gewoon heimwee heb naar het schrijfproces,’ zei ik. ‘Naar de concentratie die nodig is om stijlvast te blijven, het puzzelen, het spelen met woorden, het sleutelen aan de alinea’s.’
Hoe lang heb ik al niet geschreven? Toch zeker al sinds de zomer niet meer. Natuurlijk heb ik daarna de drukproeven nagelopen (en ik blog nu al enkele weken), maar dat telt niet als schrijven, wat voor mij betekent: opgeslokt worden door iets dat net zo groot en werkelijk is als de dagelijkse realiteit.
Zoals ik wel vaker doe, zocht ik steun bij mijn boekenkast. Had Ilja Leonard Pfeijffer hier niet eens iets over geschreven? Ik meende mij zoiets te herinneren. In Het geheim van het vermoorde geneuzel? Of Brieven uit Genua? Ik bladerde door de boeken. Nee, hier stond het niet in… Ik pakte Hoe word ik een beroemd schrijver? van de plank. Op de eerste bladzijde bleef ik meteen al hangen aan een passage waarin Pfeijffer schrijft dat schrijven voor de echte schrijver een instinct is. Het is ondenkbaar om het niet te doen.
Ik las het luid voor. Klopt helemaal. Ook ik krijg het benauwd als ik een poosje niet schrijf. De afgelopen maanden ben ik continu onrustig geweest en heb ik mij uit verveling bemoeid met allerlei zaken die mij niets aangaan en conflicten uitgelokt. Als ik geen schrijfproblemen op te lossen heb, ga ik blijkbaar in het echte leven problemen zoeken. (Pfeijffer gaat zelfs nog een stap verder en vergelijkt schrijven met ademhalen. Ook hierin geef ik hem graag gelijk, maar dan zou ik door de mand vallen. Ik zou dan immers nu dood moeten zijn.)
Was dit wat mij dwars zat? Enkele pagina’s verder vond ik het antwoord. Wanneer een boek af is, zegt hij, is er niet alleen euforie, maar ook rouw. Dit laatste omdat hij op dat moment gelijk zijn interesse in het boek verliest. Het is dan aan anderen om het te lezen.
Verdomd. Ik besefte dat mijn zojuist gepresenteerde roman niet meer van mij was, maar van de lezer was geworden. Ik herinnerde mij nu ook een aardig interview met Allard Schröder waarin hij zegt dat het boek van de lezer is en hij er dus als schrijver niets meer mee te maken heeft als het eenmaal in andermans handen terecht is gekomen.
‘Lieverd, ik ben in róúw. Hallo? Hoor je wat ik zeg?’
‘Luid en duidelijk,’ zei mijn vrouw. ‘Daar moet je even doorheen, denk ik.’
‘Gelukkig heb ik net vier flessen whisky gekregen.’
‘Dat dacht ik niet!’ riep ze. ‘Die drank gaat achter slot en grendel, vriend.’