Voor het eerst in tien jaar ging er geen werk mee op vakantie, en dat was mede te danken aan de gruwelijke eindsprint die ik had getrokken. Met het geklik van mijn toetsenbord nog in de oren reed ik mijn gezin naar de Elzas, waar we zouden kamperen omdat doorreizen naar Italië ten tijde van onze planning onhaalbaar had geleken.
Op de camping in het kleine en begrijpelijk onbekende Wattwiller stond ook het gezin van Mark. Mark is directeur van mijn uitgeverij, en bleek in zijn vrije tijd net zo’n fijne gozer als wanneer hij aan het werk is. Onze Ada (4) ervoer haar eerste vakantieverliefdheid en was niet weg te slaan bij Marks zoon Kees (14). Met het oog op een toekomst waarin onze families aan elkaar verbonden zouden zijn, probeerde ik het voorschot voor mijn volgende boek op te krikken.
Er werd gruwelijk weer voorspeld dat uitbleef – Wattwiller ligt in een extreem gelukkig hoekje van een Alp-uitloper, één en al loefzijde. B en ik deden een wijnhuis aan en aten twee keer verrassend goed zonder in gidsen te hebben gekeken. Zoals altijd verging ik elke ochtend van de rugpijn omdat ik uit een geslacht van niet-kampeerders kom en mijn lichaam niet zo adaptief is als mijn geest.
Na twee weken Fruitsland togen we, mild uitgerust, verder naar de meest noordelijke Bourgogne, waar we een huisje gehuurd hadden met een veranda – toch het fijnste woord ter wereld – die uitzag op glooiende graanvelden. Ook hier was het ondanks alle waarschuwingen heerlijk weer.
Na drie dagen Bourgogne kwam Parijs, de etappe waarop de kinderen zich het meest verheugd hadden. Ada kijkt een superheldenserie die zich afspeelt in die stad, en kon niet wachten om er rond te lopen. Nadim (9) had eigenlijk alleen de Eiffeltoren voor ogen. We installeerden ons in een huizenruil-appartement in het vijftiende en liepen er onmiddellijk heen.
Ik herinnerde me de Eiffeltoren veel kleiner en was nog meer onder de indruk dan de kinderen, maar misschien hadden we Nadim moeten voorbereiden op alle clochards en alle Afrikaanse immigranten die prulletjes verkopen. Zwaar getroffen door de ongelijkheid in de wereld sjokte mijn jongen mee. Naast Eiffeltorenaandenkens werden er ook suikerspinnen, crêpes en absurde hoeveelheden snoep aangeboden, een palet dat zo overweldigend was dat Ada er kortsluiting van kreeg.
Ze zeurde om alles wat werd aangeboden, eiste het daarna met gebalde vuisten en wees aansluitend de citroengranité die ze wél van me kreeg af. Daarna nam ze hem toch aan, zoog het rietje vol citrusijsschilfers en spoog die tegen mijn mouw.
Het is belangrijk dat ik eerlijk ben. Ik hoop op je begrip en vergiffenis, maar de lelijke waarheid is dat ik Ada’s granité uit haar hand heb gemept. Ik mepte de granité, niet de hand, als dat nog uitmaakt.
Nadim was hierdoor (en door de ongelijkheid in de wereld als geheel) zó aangedaan dat hij het op een deerniswekkend wenen zette. Nu had ik twee gierende kinderen en een ontstemde vrouw, en op dat moment – dat exacte moment – zag ik mezelf zoals een passant me zou kunnen zien.
Mijn nijdigheid, mijn vermoeide kop, mijn vlekkige campingkleding. Mijn huilende zoon, mijn roodaangelopen krijsende dochter, mijn vrouw die er nu even het zwijgen toe deed om me later nog de oren te wassen. Ik was die man geworden. Exact die man, daar in Parijs, bij de Eiffeltoren.
De kinderen herpakten zich zoals kinderen dat kunnen en de rest van onze dag verliep wrijvingsloos, maar het kan ook zijn dat ze alleen maar probeerden te voorkomen dat ik nog meer snoep tegen de grond zou meppen. In de avond, voor het slapengaan, zei Nadim dat hij wel erg geschrokken was, en Ada moest nog even huilen om haar citroenijsje, waarvan ze nu zei dat het haar absolute lievelingsijs ooit was geweest.
Hoewel ik nog een stevig gesprek verwachtte, zei B alleen dat ik zoiets maar niet meer moest doen. Ze klonk boos noch teleurgesteld, en dus lag ik die nacht lang wakker, me afvragend wat er erger kon zijn dan woede en desillusie.
De volgende ochtend was de lucht strakblauw. We wandelden tot het niet meer ging en huurden toen elektrische stepjes. Na het Orsay kregen de kinderen een suikerspin. Parijs was groot en goed en ik was niet meer die man, maar ik wist nu dat hij nog in me sluimerde, verzekerd van het komen van zijn kans.