Als ik een voorbeeld heb, dan is het denk ik – sinds kort althans – Owen Hatherley. Hatherley heeft een heel nieuw boekgenre aan mij geopenbaard, waarvan ik me eerder nooit realiseerde dat het bestond, maar waar ik nu verslaafd aan ben: de beschrijvende gebouwbespiegeling.
Lezen over architectuur geeft me een vreemd ontspannend gevoel, schreef iemand in een persoonlijke recensie op het web over Hatherley’s meest recente boek, Trans-Europe Express. De Britse architectuurcriticus doet in het boek vrij weinig meer dan door Europese steden wandelen, de gebouwen beschrijven en daar steeds een kort, luchtig recenserend tekstje over schrijven – maar voor ik het wist had ik de 300+ pagina’s uit.
De stukjes zijn maar een paar pagina’s lang, vaak zonder een echte conclusie of een echt diepe gedachte. Je kunt het boek ook van voor naar achter lezen, zegt Hatherley zelf in het voorwoord. Ja, het geheel hangt zogenaamd aan elkaar door een vage Brexit-invalshoek die Europese steden met Britse steden vergelijkt, maar dat lijkt meer voor de vorm.
Vergeet dat, zou ik zeggen: het is gewoon heerlijk om je door een vlotte verteller te laten leiden langs de meest interessante gebouwen van Europa. Al snel ga je je verbazen over hoeveel architecten er geweest zijn met grootse plannen voor een ideale leefomgeving of een ideale bouwstijl. De beroepsgroep wil mensen zó obsessief graag een aangenaam leven bezorgen, lijkt wel, dat de zelfrelativering soms ver weg lijkt. Als een soort Wittgenstein lijken ze vaak stuk voor stuk het einde van de architectuur te willen inluiden – zie alleen al Le Corbusiers bekende plan voor een centrum van Parijs vol met flats.
Meestal zijn de gebouwen die Hatherley bespreekt trouwens totaal onbekende constructies. Ze vragen erom op een kaart genoteerd te worden voor een volgende vakantie.
Ondertussen kun je je eigen smaak vergelijken met zijn smaak, wat scherpstellen, kalibreren: wat vind ik een mooie stad? En wat niet? Waar zit dat ‘m in? Waarom maakt Riga (en ook Nederland) op mij een minder verpletterende indruk dan op Hatherley? Komt dat omdat hij Southampton gewend is? Kijkt een Brit anders naar steden op het vasteland van Europa dan de vastelanders? Als we Hatherley moeten geloven is dat inderdaad het geval en heeft de Britse architectuur op cruciale punten een totaal andere – negatieve – ontwikkeling doorgemaakt.
Misschien moet je op z’n minst een beetje in het thema geïnteresseerd zijn om het allemaal zo fanatiek te waarderen, maar Hatherley weet in ieder geval op een bewonderenswaardig losse en toegankelijke wijze voor het brede publiek te schrijven over de gebouwde omgeving (zijn communistische architectuurgeschiedenis, uitgegeven bij Penguin en prominent aanwezig in Londense boekwinkels in 2017, is ook een feest).
Dat is naar mijn beste weten een zeldzaamheid. Het geschreven woord is niet echt een natuurlijke bondgenoot van het uiterlijk van gebouwen, zoals de fotografie dat wellicht meer is. (Veel boekwinkels puilen uit van de architectuurfotoboeken.) De zeldzame auteur die je het gevoel geeft dat de twee als vanzelfsprekend wél bij elkaar horen, koester ik graag.
Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994) is freelance journalist. Momenteel is hij correspondent Noord-Nederland bij NRC Media en volgt o.a. de ontwikkelingen rond de gasproductie in de provincie Groningen.