Een aantal weken geleden was ik in Zeeland voor een residentie. Vlakbij het dorpje waar ik verbleef lag het natuurgebied de Verdronken Zwarte Polder. Toen ik de naam op Google Maps zag staan, wist ik gelijk dat ik daar heen wilde. De naam intrigeerde me. Ik probeerde me voor te stellen hoe het gebied eruit zou zien: of een polder kan verdrinken, of een landschap kan verdwijnen, en hoe dat er dan uitziet: een verdwijnend landschap.
Ik ging erheen en zette mijn fiets in de houten rekken onderaan de dijk en nam de route over het strand het natuurgebied in. Onderweg speurde ik het strand af naar stukken plastic, zodat ik die later weg kon gooien. De zon was fel en ik ploeterde hijgend langs de kustlijn. De zee begon zich net weer terug te trekken en liet een drijfzandachtige substantie achter waar mijn schoenen in wegzakten.
De verdronken zwarte polder bevond zich achter een aantal duinen. Ik zag de slufter en wist dat ik er bijna moest zijn. Eenmaal om de duinen heen gelopen, verbaasde het me hoe groot de inham was waar de zee zich uit aan het terugtrekken was. Een soort meer dat met vloed volliep, en met eb langzaam door de krachten van de maan werd leeg getrokken.
Er was niemand, ik hoorde enkel wat zwartkopmeeuwtjes schreeuwen. Ze cirkelden om elkaar heen boven het water en waren kleiner dan de meeuwen die ik gewend ben. Liever, ook.
Ik liep naar het informatiebord dat aan de rand van het water stond. De in 1623 aangelegde polder overstroomde in 1802 en werd zo de Verdronken Zwarte Polder. Na de overstroming besloten de mensen een deel van de polder terug aan de zee te geven. Het andere deel werd opnieuw herdijkt, maar is tegenwoordig ook een beschermd natuurgebied.
Ik keek weg van het bord, naar de duinenrij en de slufter, naar de slikken en schorren, de houten brug die je naar de overkant van het water bracht, naar de zee die nu vrij het gebied in- en uitstroomde alsof het nooit anders geweest was.
Ik moest denken aan de mensen van toen, aan de mensen die in 1623 de polder met hun blote handen hadden aangelegd, aan de mensen in 1802 die een deel van de polder teruggaven aan de zee. Misschien wel omdat ze erachter kwamen dat de natuur grillig en ontembaar was en nog steeds is. Opeens kon ik die mensen vlakbij voelen, alsof ze achter me stonden en over mijn schouders mee naar het glinsterende water keken.
Ik zag al die gebeurtenissen in relatie tot dit natuurgebied en begreep toen voor het eerst dat ook landschappen een geschiedenis hebben, een verhaal. Iedere plek is door de tijd heen veranderd. Vooral in een klein land als Nederland is elke plek aangeraakt door mensen, en dat is verdrietig, maar ook mooi. Ik wil liever niet denken aan alle natuurgebieden die woonwijken geworden zijn, maar wel aan plekken die door de tijd heen teruggegeven zijn aan zichzelf, aan de natuur. Net als hier.
Ik liep de brug op en ging precies in het midden zitten, mijn benen bungelend over de rand. Ik keek naar de meeuwtjes die boven het water zweefden alsof ze nooit iets anders gedaan hadden. Ik dacht aan de geschiedenis van deze polder, aan dit verhaal, en besloot naar meer van zulke verhalen op zoek te gaan.