Laatst kwam ik iemand tegen die ooit mijn beste vriend was.
We hadden elkaar jaren niet gezien, misschien wel een decennium niet meer. ‘Je bent niets veranderd’, zei hij en ik maakte een raar geluid omdat ik niets te zeggen wist. Ik heb het soort gezicht waarmee ik nog geregeld om mijn legitimatie word gevraagd wanneer ik probeer om een fles wijn te kopen, terwijl lezers de gedachten die ik opschrijf juist vaak weer te oud voor mijn leeftijd vinden. Nog altijd kan ik me verbazen over het gezicht dat ik ’s ochtends in de spiegel zie; lange tijd had ik er moeite mee mijzelf op foto’s te herkennen.
Omdat ik niets zei dacht mijn vriend – of wie hij tien jaar later dan nog was – dat hij me had beledigd en om dat op te lossen zei ik dat ook hij niets was veranderd. Dat was waar, maar nog terwijl ik het zei vroeg ik me af of hij hetzelfde dacht als ik, of het voorbijgaan van tien jaar iemand niet kon hebben veranderd, wat er mis was met mijn ogen, wat ik niet zag.
Wie lijdt aan het syndroom van Capgras is ervan overtuigd dat een of meerdere mensen om hem heen vervangen zijn door identieke anderen; dubbelgangers die zich voordoen als de verloren gegane echte geliefden en daarom wel kwaadwillend moeten zijn. Mogelijk treedt dat verschijnsel op doordat de patiënt het gezicht van de ander weliswaar verstandelijk herkent, maar niet meer de emotie ervaart die daarbij doorgaans onbewust optreedt, die aan de huid valt af te meten. Bij gebrek daaraan vallen uiterlijk en innerlijk uiteen; er is wel dat gezicht, maar niet meer de herinnering, niet langer de gevoelens die een relatie, vriendschap kenmerken.
Wat overblijft is het unheimliche: het zeer bekende dat plotseling volkomen onbekend, vreemd blijkt te zijn.
Wytske Versteeg werkt aan haar derde roman, die deze herfst zal verschijnen. Met Boy won ze de BNG Literatuurprijs.