In Memphis ontbijten we in Arcade, het favoriete restaurant van Elvis, waar ze de menukaarten sinds de jaren ’50 niet meer met een vochtig doekje hebben afgenomen. Ik eet pannenkoeken zonder maple syrup en gortdroge scrambled eggs met bacon. Het ijs in mijn cola is gemaakt van ongefilterd leidingwater en laat een zware metaalsmaak na die ik de rest van de dag niet meer weg krijg.
Daar, een paar tafels achter ons, zie ik hem voor het eerst. Thor. Tenminste, als de god van de donder niet in het mythische Asgard maar in the Deep South zou zijn geboren. Wat boerser, wat meer gedrongen en met een fikse underbite, maar zijn haar is een voltreffer: lang, blond, van nature gewafeld en uit zijn bezwete gezicht gehouden door een staart op fontanelhoogte zodat het van opzij en van achteren los blijft hangen. Michael Bolton is daar eerder beroemd mee geworden.
Anders dan in de film draagt deze Thor geen cape, maar een zwart Elvis-T-shirt met afgescheurde mouwen en een kniehoge zwarte legging, net als zijn vrouw. Zijn massieve schouderpartij is rechts extra aangezet met een tatoeage van – opnieuw – Elvis, later in z’n carrière, wél met cape. Deze Thor draagt lichtblauwe Disneysokken in ongeveterde legerkisten, waaruit ik afleid dat hij in principe een vriendelijke, misschien zelfs kinderlijke inborst heeft. In plaats van een hamer draagt hij een baby in een tuigje met een handvat, zoals een sporttas.
Ik zie hem weer bij Sun Studio, waar we wachten op de bus naar Graceland. Hij ziet mij ook, met mijn skinny jeans, mijn zwarte VPRO-bril en mijn nieuwe harige hesje van Our Legacy dat eigenlijk veel te warm en te gay is voor vandaag. Ik besluit niet te zwaaien of te groeten.
Op een flatscreen in de bus speelt de live-registratie van Aloha from Hawaï (1973), die ik op mijn negende op cassette kreeg van mijn oom uit Duitsland. De opening met Also sprach Zarathustra, gevolgd door See See Rider, etc.; het komt allemaal weer terug en ik zing voluit mee in mijn fonetische onzin-Engels van toen, want daar val je vanzelf in terug. Steeds als Thor zich voorin de bus geërgerd naar me omdraait, komt zijn vooruitgeschoven onderkaak schitterend tot z’n recht.
Graceland is een klein, benauwd mausoleum met overal spiegels en vloerbedekking aan de wand. Alles is muf en dood. De geel-zwarte cocktailbar staat levenloos als een opgezet dier in de kelder. Ik schiet in de lach, niet om de plechtige sfeer te verstoren, maar omdat de bekleding van de bank in de biljartkamer doorloopt over de muren en het plafond, en omdat Amerikanen altijd hun geld aan de verkeerde dingen uitgeven.
“It’s all so ugly,” fluister ik. M. en A. giechelen, Thor loopt rood aan.
De rest van Graceland doe ik op een sukkeldrafje. Thor is me actief aan het surveilleren. Hij heeft de baby aan zijn vrouw afgegeven en volgt me door het hele huis om te checken of ik de verstorven kitsch van the King wel voldoende waardeer. Ik raak hem pas kwijt halverwege de Meditation Garden, waar Elvis wel of toch niet begraven ligt. Schrödinger’s rock star, denk ik, maar ik zeg het niet hardop.
Thor is op pelgrimstocht. Dat wil ik niet ontheiligen. Ik blijf een beetje rondhangen bij het zwembad en baal dat je hier nergens mag roken. Op mijn iPhone lees ik dat Elvis in witness protection zit.
Na een kwartier, twintig minuten vind ik A. en M. in de Trophy Room, een doolhof van kasten vol oude familiefoto’s, losse huisraad en een porseleinen poedel. Even later zien we Thor ook. Hij staat met z’n rug naar ons toe voor een manshoog portret van Elvis in een satijnen broekpak. Ik wil er zo graag iets over zeggen, maar A., een echte vriend, duwt me tijdig richting de uitgang. Ik heb het altijd moeilijk gevonden om in te schatten hoe irritant ik kan zijn.
__________________________
Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceert diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.