De eerste keer dat ik je oma zag was hier, in deze kamer. Het was februari, de dagen werden langer en Nederland stond aan het begin van een nieuwe tijd: kilometers draad trok ik. Van zonsopkomst tot ver na zessen schroefde ik kastjes op plinten, plaatste ik schakelstations in bezemkasten en duwde ik dikke gedraaide kabels door gaten die ik in maagdelijke muren geboord had.
Precies daar, waar jij nu staat, had ik mijn laken uitgespreid. Mijn gereedschapskist stond opengeklapt in het midden, daarnaast lagen mijn kabelhaspel en mijn boormachine. Ik herinner me zelfs de geur van mijn thermoskan; hoe leger hij werd, hoe meer hij naar al die oude koffie rook die mijn vader – jouw overgrootvader – er met de jaren uit gedronken had. Ik woonde nog thuis, elke ochtend vulde jouw overgrootmoeder mijn kan. Daarna stapte ik op de fiets om mijn werkrooster te gaan halen op het hoofdkantoor. Niemand was ongelukkig in die tijd, maar ik weet niet goed waarom ik je dat nou zeg.
Goed, ik was net bezig een gat te boren in die muur daar – als je die goedkope nieuwe plint zou wegtrekken, dan zou je het zeker vinden – toen de deur openzwaaide. Het is een flinke jongen, zoals je ziet, en er zat een behoorlijke vaart achter. Een klap, ik liet de boor los, en de kop vrat zich vast tussen de bakstenen. Eer dat ding gestopt was met draaien zat de hele kabel eromheen.
Kijk eens: hier, op mijn koppie, zie je die lichte lijn?
Vijf hechtingen.
Dat was je oma, jongen. Hoe zeggen ze dat? Ze maakte indruk?
Een telefoonsignaal gaat door een draad, door een muur, of zelfs door de lucht. Het zijn allemaal golven. Alles is elektriciteit. Vroeger kon je de spanning horen als je zo’n schakeldoos opendeed. Het zal wel door de klap tegen mijn hoofd zijn gekomen, maar de kamer leek te zoemen, op precies zo’n zelfde manier.
Een hoofdwond, zelfs eentje waar maar vijf hechtingen voor nodig zijn, bloedt verschrikkelijk. Je oma stond daar met haar handen voor haar mond en een opengevallen ordner aan haar voeten. Ik raapte die map op, gaf hem aan haar.
‘U bloedt,’ zei ze, en rende de kamer uit.
‘Zeg maar jij,’ zei ik nog.
Ja. Communicatie, jongen.
Het had een klus van een halve ochtend moeten zijn, maar door het tripje naar de EHBO kon ik mijn draden pas tegen het einde van de middag afdoppen. Kastje dicht, loodje erom. Zo ging dat.
Zo’n bult, had ik. Ik weet nog dat ik overeindkwam en me stevig aan de deurstijl vast moest houden. Tegenwoordig zou je een week vrijnemen, maar het was de tijd er niet naar. Ik stak een sigaret op, wat ik niet had moeten doen, want ik kon meteen weer gaan zitten. Iemand van de Lloyd kwam langs om te kijken of ik al klaar was, zo’n type met een glimmend snorretje en heel schone brilleglazen. Zo een die met zijn onderbroek aan in bad gaat. Niet dat iemand in die tijd een bad in huis had, maar je begrijpt wat ik bedoel. Ik vroeg naar het meisje dat ik die ochtend had gezien, en hij leek niet te weten waarover ik het had.
‘Een mooie meid,’ zei ik. ‘Donkere krullen?’
Hij schudde zijn hoofd alsof hij water in zijn oren had; zei dat hij niemand kende die er zo uitzag.
‘Maar ik heb haar zelf gezien,’ zei ik. Ik wees naar mijn hoofd. ‘Hier is het bewijs.’
Mijn verband leek hem er alleen maar zekerder van te maken dat er iets mis was in mijn bovenkamer, en dus begon ik mijn spullen maar in te pakken. Toen ik buitenkwam stond ze naast mijn fiets. Nu begon ik zelf te denken dat er iets was losgerammeld bij me boven.
‘Ben jij wel echt?’ vroeg ik.
Haar vingers zagen rood van de kou. Ze leek al uren op me te wachten. Ik wist natuurlijk nog niet dat je oma altijd rode vingers heeft. Ze lachte, zei dat vandaag haar eerste werkdag was geweest. Ik keek op mijn horloge: het had geen zin meer om terug naar het kantoor te gaan, en ze had zulke blauwe ogen, zie je.
Ze had zulke blauwe ogen, zie je. Zo heel erg blauw; toen we samen naar de stad liepen, mijn fiets tussen ons in, dacht ik na over het toeval. Over dat ik net die ochtend… nou ja, je begrijpt het wel.
We kwamen langs het spoor, waar de spanning door de bovenleidingen zoemde, en ik vertelde haar over de golven, en dat alles elektriciteit is. Ik ratelde maar door, over de atmosfeer die in de toekomst bol zou staan van de signalen, en dat het meest belangrijke, namelijk wat er gezegd werd, dankzij mensen zoals ik alleen gehoord zou worden door degenen voor wie het was bedoeld. Dat al die elektriciteit, al dat trillen en golven, uiteindelijk toch iets tussen twee mensen zou blijven.