Zonder op de bordjes te kijken vond ik het heuveltje. Aan de voet daarvan was de urn met as van mijn opa begraven. Ik was al lang niet meer geweest, maar sommige dingen vergeet je niet. De zon stond hoog en strooide wat stralen over de zerken, alsof ze een aai over hun bol nodig hadden.
De vetplantjes die ik jaren geleden met mijn oma had geplant stonden nog niet in bloei. Er staken alleen wat droeve stengels uit het droge zand. Verder zag het tuintje van mijn opa er nog verrassend verzorgd uit: de steentjes waren witter dan ik me kon herinneren en de karakteristieke tuinkabouters, een met een hengel en een met een sigaret, stonden nog steeds fier overeind.
Ik kwam te weinig bij mijn opa de laatste tijd, vond ik. Hij is al meer dan twintig jaar dood, en tot een jaar of drie geleden kwam ik er vaak, omdat hij overleed toen ik vier was. Door bij hem op bezoek te gaan dacht ik toch nog wat tijd met hem te kunnen doorbrengen. Ik vertelde hem over mijn leven, stelde wat retorische vragen en verzorgde zijn graf met mijn oma, omdat ik dan het gevoel had dat ik weer even dicht bij hem was. Totdat het gevoel ophield, en zijn graf alleen maar een graf werd. De tijd die ik nog met hem wilde hebben, kon ik niet meer inhalen.
Opa Amber, zo noemden we hem, omdat mijn oma en opa een slanke, zwarte, grijze hond hadden, die Amber heette. Terwijl ik op mijn hurken de steentjes wat herschikte, met de gieter die bij het kraantje verderop stond de tuinkabouters een douche gaf, en het zand van de vetplantjes veranderde in modder, drong het tot me door dat ik zo veel dingen van mijn opa was vergeten de afgelopen twintig jaar.
Vooral door foto’s wist ik hoe hij eruit zag, en door de verhalen van mijn moeder, mijn tante en mijn oma wist ik een beetje hoe hij was, leerde ik over zijn streken, en zijn grote liefde voor zijn stad, Amersfoort. Mijn eigen herinneringen waren troebel, en verwaaid door de jaren.
Wel weet ik nog hoe hij rook: naar oude boeken en tabak. Ook kan ik me nog herinneren dat hij lang was, ondanks zijn gebogen, ingehouden houding die hij zich in de laatste jaren van zijn leven had aangemeten. Zijn kalme, zachte stem, ook. En die ondeugende en tegelijkertijd trotse twinkeling in zijn ogen, waarmee hij ook naar mij keek als ik op zijn schoot zat. Het zijn slechts flarden, maar dat is alles wat ik nog van hem kan bewaren.
Nadat ik de grote steen met daarop de foto van mijn opa ook een douche had gegeven en wat onkruid had weggehaald, zette ik de gieter weg, en ging voor zijn graf staan. Ik zei niets, al wilde ik het tegenovergestelde. Het voelde nog steeds niet als vroeger, en ik voelde een onhandelbare, onterechte boosheid om het feit dat hij er niet meer was, dat hij alles miste, en niet kon zien wie ik was geworden. Ik glimlachte naar zijn foto, klopte het zand van mijn handen en liep het heuveltje weer af.
Op het hoofdpad hoorde ik alleen het knarsen van het grind onder mijn voeten, het ingetogen fluiten van verdwaalde vogels in de verte en mijn eigen, onrustige ademhaling. Een gezette, kale, joviaal ogende man kwam aangelopen en liet zijn hond, een uitgebluste, ingezakte, blonde labrador, even aan de pijpen van mijn broek snuffelen.
‘Hij doet niks, hoor!’ zei de man met luide stem, die de rust in scherven brak als een voetbal door een ruit. Met zijn linkerhand trok hij de riem wat aan, maar de labrador ging ongestoord door met de geurinspectie van mijn broek. In zijn rechterhand hield hij een lege plastic tas vast. Onder zijn vingernagels kleefden rouwrandjes van zand.
‘Ik denk dat hij mijn kat ruikt,’ zei ik, en gaf het beest een aai over zijn ruwe bol.
‘Dat zou goed kunnen! Geurtjes, hé!’ schalde hij. ‘Nou, fijne dag!’
De man trok de riem weer wat aan en liep door. De labrador slofte verongelijkt achter hem aan.
In niets had die man op mijn opa geleken, en de hond had in niets op Amber geleken, maar toch voelde het heel even wel zo. Al was het alleen maar omdat ik dat wilde, omdat ik dan heel even kon denken dat ik hem weer tegen was gekomen.
Dat ik heel even een gesprekje met hem had kunnen voeren. Hoe hij nog heel even op de aarde was gezet om langs te lopen, om te kunnen zien wie ik was geworden, nu. En dat hij zag dat het goed was.