Op 13 oktober j.l. werd in het kantoor van uitgeverij Podium de roman Traag licht van Herman Franke gepresenteerd. Het was de dag waarop de schrijver 62 jaar zou zijn geworden als hij niet op 14 augustus 2010 was overleden aan de gevolgen van kanker. In de nazomer van 2009 hadden artsen hem verteld dat hij terminaal was. Ze wisten niet precies hoe lang hij nog te leven had, mogelijk nog een paar jaar of anders misschien een veel kortere termijn die zich beter in maanden liet uitdrukken. In dat beklemmende besef is Herman Franke als een razende gaan werken aan wat vrijwel zeker zijn laatste boek moest worden: deel 3 in de romancyclus Voorbij ik en waargebeurd. Misschien lijkt de term `romancyclus’ enigszins bedrieglijk. Het betreft immers geen romans met een afgewogen opbouw van kunstig vervlochten verhaallijnen waarin een conflict de personages tot allerlei dramatische keuzen dwingt en waarin na een climax de ontknoping volgt. De romans uit deze cyclus zijn veel losser gecomponeerd aan de hand van een wirwar van verhalen. De samenhang daarvan komt niet per se voort uit oorzakelijkheid en logica, maar ontstaat net zo goed door intuïtie, associatie, herinnering, affectie, oppositie of spiegeling. In het slotdeel van de cyclus zijn deze eigenschappen zelfs nog verhevigd.
De verteller in een verhaal of roman is een afsplitsing van de schrijver. Laatstgenoemde geeft stem aan eerstgenoemde en zo komt het dat een verhaal een eigen, specifieke toon heeft. Een beetje schrijver kan meerdere vertellers tot leven wekken in opeenvolgende verhalen die dus elk in toon van elkaar verschillen. De schrijver doet denken aan een buikspreker die zijn poppen – de vertellers – met verschillende stemmen laat spreken.
In Traag licht wordt het gegeven van schrijver-verteller als een motief in de roman uitgewerkt. De voornaamste verteller uit de roman – er zijn er meer – heeft tot zijn schrik vernomen dat de schrijver – `de baas’ – ernstig ziek is. Maar er zijn nog zoveel verhalen die absoluut opgetekend moeten worden en dat noopt tot grote haast. Want hoe autonoom deze verteller zich ook manifesteert, wanneer het doek valt voor de baas zal ook hij in de ondergang worden meegesleept. Er is daarom sprake van een jachtige, een ijlende verhaalstroom in deze roman die drachtig is van sterven en dood.
Een centraal verhaal is het conflict tussen de ik en zijn geliefde Francien. Zij, nog kinderloos in de nadagen van haar vruchtbaarheid, wil alsnog zwanger van hem worden. De ik weigert pertinent. Hij heeft nooit vaderlijke ambities gehad en die zullen ook niet ontluiken nu hij weet dat zijn dagen zijn geteld, een besef dat hij trouwens niet met Francien kan delen. Een merkwaardige amoureuze obsessie speelt hem bovendien parten: hij is sinds enige tijd hevig verliefd op een oude naaktfoto van een prostituee. Die welhaast onaardse bezetenheid resulteert in een fascinerende zoektocht naar de herkomst van de foto en de identiteit van de vrouw. De politiearchieven van Amsterdam en Parijs omstreeks 1900 zullen het geheim onthullen.
Maar er is zoveel meer in dit boek: het dagboek van een zenuwzieke burgervrouw eind 19e eeuw; een evocatie van het tribale, prehistorische leven in de omgeving van Lascaux in de tijd dat de grotschilderingen tot stand kwamen, herinneringen aan het sterven van een vroegere geliefde en van de ik zijn moeder, aangrijpende familietaferelen uit de volksbuurt van de stad Groningen omstreeks 1960, onstuimige bewegingen in de binnenwerelden van de personages. Sommige verhalen worden slechts aangestipt of beknopt weergegeven, omdat er geen tijd meer is ze uitgebreid te vertellen. Het lezen van dit boek roept bij vlagen het effect op van een koortsdroom. Jachtige fragmenten worden afgewisseld met kalmere en heldere episoden, terwijl de lezer op het geheel moeilijk greep krijgt. Nu en dan bekruipt hem zelfs het gevoel dat de verhalen uiteen dreigen te vallen. En toch, op het einde weet de ik veel draden alsnog aaneen te knopen. Het einde waarin de ik zich toegang verschaft tot de grot van Lascaux, bergplaats van de oudste kunst in het Avondland, is werkelijk prachtig.
Traag licht mag dan Herman Frankes laatste roman zijn, het zal niet zijn laatste boek zijn. Bij uitgeverij Podium maakt men aanstalten om een lijvige bundel van zijn nog niet eerder uitgegeven journalistieke, opiniërende en essayistische artikelen uit de voorbije decennia samen te stellen. En daarna zal wellicht nog een bloemlezing uit zijn correspondentie volgen.
Sluimeren in het graf en toch blijven publiceren. Dat is Herman Franke ten voeten uit.