Het geloof

Ik weet ook niet zo goed hoe het kon gebeuren. Het ene moment zat ik rustig bij ons favoriete Thaise zaakje de rode curry uit Birres kommetje te jatten, en het volgende werd ik gevraagd naar mijn plaats in de Schepping. 

Gelukkig waren er andere mensen aan tafel die eerst hun visie gaven, wat me de tijd gaf om mijn vaders noedels te jatten (restaurant Mae Somjae, ga erheen) en nog eens na te denken over hoe ik nou eigenlijk dacht over god en alles. Een stukje bamboescheut sloop tussen twee van mijn achterste kiezen en groef zich er in als een afgebroken tandenstoker.

Al vrij snel bleek ons gezelschap uit twee kampen te bestaan: een eenpersoonstentje waar men voelde dat het allemaal ergens heen ging, en de rest van de camping. Ik had nog tijd om de helft van Nadims kleefrijst in te pikken terwijl Birre haar kijk op de zin van het leven uiteenzette (iets over verbintenis voelen met je naasten), maar daarna waren de blikken op mij. Inmiddels bewaakte iedereen zijn bakje met geslepen vork; chopsticks werden aangescherpt met puntenslijpers.

Ik weet het niet heb ik nooit een optie gevonden als het gaat over het bestaan van een opperwezen. Uitsluitend in deze context betekent dat antwoord meer ‘ja’ dan ‘nee’.

‘Ik geloof in verhalen,’ zei ik. Een viskoekje lag half verstopt onder de rand van mijn moeders bord. Als ik haar lang genoeg afleidde kon ik het van tafel vegen, opvangen en op schoot bewaren tot mijn beurt voorbij was. ‘Twee mannen lopen door dezelfde straat. De ene ziet alleen de dode boom, en de andere alleen het mooie meisje.’ 

Een stukje deeg met een goddelijke dichtheid en hemels aroma viel in mijn opgehouden hand. In het ondertafels duister wachtte het tot ik klaar was met praten. Voorzichtig kneep ik in het zachte, maar toch ook stevige deeg.

Het bleef stil. Heerlijk eten lag niets te doen op schaaltjes en in kommen. Mijn eigen bakje was al te lang leeg. 

‘Hoe bedoel je?’ zei mijn vader (die van het ene tentje). 

Ik wendde een hoestaanval voor en propte snel het viskoekje in mijn mond. Als vanzelf vielen mijn ogen dicht. Christus, wat kon die dame (Jae) koken.

‘Wat ik bedoel, is: ik geloof in het verhaal dat we onszelf vertellen. Een mensenleven is een minuscule orale traditie. Je hebt de archetypen die je meekrijgt en de ervaring die je opdoet. Vanuit onze natuurlijke neiging overal een rode draad in te zien* voegen we die gewaarwordingen in een kader, een verhaallijn, zo je wilt.’

Mijn moeder liet haar verdediging zakken, ik schepte een stukje varken van haar bord. Had ik nu net ‘zo je wilt gezegd? 

‘Een leven krijgt betekenis,’ ging ik verder zonder echt te weten wat ik zei, ‘door de kwaliteit van het verhaal. Birre, eet je die antroewa nog op?’

‘Dus jij gelooft in niets groters dan jezelf?’ vroeg mijn vader.

‘Dat weet ik niet.’ Nu had ik het verdomme toch gezegd. ‘Maar ik geloof wel dat je je altijd moet blijven afvragen of zoiets nodig is voor het plot.’

 

 

 *die volgens mij helemaal teruggaat op: Rode besjes, daar word je ziek van Oenga, dus we eten nu geen rode besjes meer.”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.