“Verdriet [gevoeld op gelukkige momenten] is het besef van de tijdelijkheid van het geluk,” schreef mijn broer* in reactie op mijn vorige column. Ik ben het met hem eens.
Gisterenavond, terwijl ik vanuit mijn stamcafé naar huis liep door de stroopzwoele Amsterdamse nacht en me vergaapte aan grachten die ik al duizend keer gezien heb, kwamen de woorden: Ik was er. Ik ben er geweest om het te zien in me op. Er vallen me wel vaker zinnen in, en over het algemeen maak ik daar geen notitie van. “Nothing good gets away,” schreef John Steinbeck in een brief aan zijn zoon**.
Met met mijn hevigste geluksgevoel gaat altijd het besef gepaard dat wat ik op dat moment meemaak nooit meer terug zal komen. Zo’n gewaarwording laat zich niet dwingen: op mijn bruiloft was het er bijvoorbeeld niet. Op een gewone dinsdag in Venetië weer wel. Het grote wonder is dat ik een foto van dat moment heb. Hij staat bovenaan dit stukje.
Liefste Birre en Nadim. Ik was er, die middag in Sant’ Elena. Ik heb jullie gezien.
Na er een week over na te hebben gedacht, vind ik het niet vreemd meer dat ik aan Birre moet vragen of ik gelukkig ben. Ze is tenslotte degene die me toen, op een van mijn gelukkigste momenten, gezien heeft.
Het antwoord op de vraag of de vallende boom geluid maakt als er niemand is om het te horen, is nee.
* Pim was oorspronkelijk Birres broer. Niemand lijkt ermee te zitten dat ik hem heb opgeëist.
** Whitman zei het eerder, maar niet in reactie op een brief van zijn zoon die zijn advies vroeg over de liefde.