Iedere generatie heeft zijn eigen Apocalyps. Zoals men eerder vreesde dat het Rode Gevaar, de atoomoorlog, het Y2K-virus of het einde van de Mayakalender tot de ondergang van de wereld zou leiden, is het voor de millennials (waartoe ik gerekend schijn te worden) zonneklaar dat de klimaatcrisis ons de das om zal doen. Door overbevolking, decadent grondstoffengebruik en de massale uitstoot van broeikasgassen zou de aarde uiteindelijk dusdanig opwarmen dat sommige gebieden uitdrogen en onvruchtbaar worden en andere juist weer totaal overstromen. Hele populaties zullen moeten vluchten, om ieder zeldzaam stukje bewoonbaar land zal gevochten worden.
Een behoorlijk deprimerend scenario, inderdaad, dat je zelfs je ergste vijand zou willen besparen. Niet gek dus dat sommige mensen gaan nadenken over hoe ze hun geliefden hiervoor kunnen beschermen. Een van de opties is zorgen dat je minder familie hebt om je zorgen over te maken. Afgelopen maand sprak ik de eerste leeftijdsgenoten die bewust geen kinderen nemen omdat ze hen de klimaatcrisis niet willen laten meemaken. Een veeg teken, lijkt mij, als angst zo concreet wordt dat het de loop van ons leven zo sterk bepaalt.
Maar wat als deze weigeraars geen slachtoffers maar pioniers zijn? Misschien kunnen we het tij nog keren als een groot deel van de mensen het radicale besluit neemt om zich niet voort te planten. ‘“Dan is het probleem van de klimaatverandering ook meteen opgelost (…). De ijsberen en pinguïns redden zich wel.”’
Aan het woord is ene Salm, een alleenstaande, op het platteland woonachtige man die zijn dagen vult met het onderhouden van zijn rozentuin en het drinken van exquise whisky’s. Daarnaast probeert hij wie er ook maar met een half oor luistert ervan te overtuigen dat het krijgen van kinderen een kapitale fout is – Salm is fervent antinatalist.
Degene die het vaakst aan deze verhandelingen wordt blootgesteld is zijn buurman, een naamloze stukjesschrijver die de verteller is van de korte tekst Humaan (2021), gepubliceerd door Uitgeverij Flanor. Op basis van zijn geboortejaar zou je niet denken dat de auteur, Boudewijn van Houten (1939), echt wakker ligt van het verdere lot van de aarde. Ik las deze dialoog dan ook vooral omdat ik zijn eerdere bibliofiele werk bewonder, maar mogelijke inzichten over hedendaagse politieke problemen zijn natuurlijk altijd mooi meegenomen.
Buurman Salms argumenten voor kinderloosheid laten zich gemakkelijk samenvatten. Leven is lijden tot de dood, stelt hij, dus je zadelt je kroost per definitie op met een straf. Vrijwel al zijn andere bezwaren zijn hier naar terug te leiden: je zou mensen de verschrikking van de dood moeten besparen, de jeugd is niet leuk, kinderen kosten veel geld, ouders handelen vaak uit egoïsme en eigenbelang waardoor kinderen nog meer lijden. Instemmend citeert hij uit een brief die Willem Frederik Hermans in 1953 aan zijn toenmalige uitgever Geert van Oorschot schreef: ‘“Het is vreemd dat de meeste mensen gewetensbezwaren hebben om een onschuldige uit de wereld te helpen, maar niet om hem erin te zetten, wat, alles goedbeschouwd, even erg is.”’
Als lezer word je uitgenodigd om deze commentaren meer als particuliere uitspraken van een personage dan als universele waarheden te zien. Salm heeft namelijk een onwaarschijnlijk tragische levensloop meegekregen. Het bombardement op Rotterdam maakte hem op jonge leeftijd doof aan één oor, waardoor hij slecht meekwam op school. Hij trouwde een vrouw die lesbisch bleek te zijn (hoe dit precies gebeurt blijft onduidelijk) en daarna stierf aan een vreselijke ziekte. Hun twee kinderen kwamen gezamenlijk om in een auto-ongeluk. Niet gek dat je het bestaan dan vooral als een potentiële lijdensweg ziet.
De verteller staat hier anders in. Hij lijkt ongecompliceerd alleenstaand te zijn: ‘Wat kinderen aangaat, ik heb ze niet gehad en ik wilde ze niet hebben.’ De ironie van de situatie – teleurgesteld vader van twee probeert tevreden kinderloze man te overtuigen geen kinderen te krijgen – blijft steeds voelbaar, en zal ongetwijfeld verklaren waarom de verteller veel van Salms redeneringen kalm en geamuseerd riposteert. Diens tirades krijgen daarom op den duur iets belachelijks. Wanneer de buurman zelfs Hippocrates, de oervader van de geneeskunde, aanhaalt om zijn punt te maken, is duidelijk dat Van Houten je via zijn personage niet zomaar voor zijn eigen zaak probeert te winnen.
Slechts één keer komt de ik-persoon met een uitgebreider weerwoord, maar deze uitspraak lijkt me wel meteen allesbepalend: ‘“Jij zegt dan wel dat men beter niet geboren is, maar ik – het spijt me – ben eigenlijk van m’n vijfentwintigste tot m’n zeventigste heel gelukkig geweest. Niet zelden dacht ik: ik wou dat ik er iemand voor kon bedanken. Omdat ik niet gelovig ben, was er zo iemand niet. Maar gelukkig dus, vijfenveertig jaar lang!”’ Al zijn tegenargumenten komen uit deze bron: waarom zou iemand die geluk heeft gekend het een ander willen ontzeggen? Met al zijn geraas en gekronkel lukt het Salm uiteindelijk niet om deze waarheid af te zwakken.
Een hele tijd terug, nog voor de klimaatramp dit soort kwesties overschaduwde, hoorde ik dat een koppel uit mijn kenniskring besloot kinderloos te blijven omdat ze de wereld een verschrikkelijke plek vonden. Samen waren ze er achter gekomen dat ze het hartgrondig eens waren met de regel van Sophocles, die Van Houten als een van de motto’s van Humaan heeft genomen: ‘Niet geboren te worden, is verreweg het beste.’ Toch zag ik ze jaren later samen voorbijkomen op fietsen met kinderzitjes en een jubelende dreumes achterop. Dat bewijst maar dat de intuïtie van de naamloze scepticus klopt: dergelijke beslissingen worden niet vanuit koele rationaliteit gemaakt, maar volgen meestal natuurlijkerwijs uit geluk.