Ik heb het afgelopen jaar lesgegeven in schrijven. Iedere maand op vrijdagavond een les van drie uur. Ik ben geen leraar en heb beperkte kennis van het Nederlands en ik hou niet van regeltjes, dus die lesavonden vulde ik voornamelijk met praten over perspectief.
Dat ontstond na de eerste les, waarin ik ontdekte dat de aspirant-schrijvers eigenlijk niet of nauwelijks nadachten over perspectief. Ze kozen simpelweg de ik-vorm en begonnen te vertellen. Maar tegen wie? En waarom? En als de verteller een personage is, is de lezer dan ook een personage? En hoe verhouden die twee zich en welke rol spelen deze twee in het verhaal?
Waanzinnig veel vragen die gestroomlijnd moesten worden. Dus zocht ik drie voorbeelden van boeken waarin het ik-perspectief gebruikt wordt, om de voor- en nadelen van deze perspectieven te duiden.
Ik begon met De val, van Albert Camus. De verteller zit naast de lezer aan de bar in een kroeg op de Zeedijk. De ik-figuur praat tegen de lezer aan, maar de verteller weet steeds waarom hij zijn verhaal doet, verontschuldigt zich voor de tijd die hij van de toehoorder vraagt en voor zijn schijnbaar eindeloze woordenstroom. De lezer, op zijn beurt, zit op die manier werkelijk naast de verteller in de kroeg. Allemaal aannemelijk en heel mooi uitgewerkt.
De macht van meneer Miller van Charles den Tex gebruikte ik als tweede voorbeeld. In dit boek vertelt een man in de verleden tijd wat hij meegemaakt heeft, en dat is niet misselijk: achtervolgingen, bedreigingen, complotten, gevechten. Mooi, spannend, actie, maar dit perspectief geeft de lezer continu het idee dat het personage informatie achterhoudt – hij weet namelijk al wat er komen gaat – en dat hij spanning bij de lezer legt, terwijl hij die spanning zelf ervaren heeft.
De verteller van Den Tex vertelt het allemaal heel koel, ook al probeert hij in een duizelingwekkende hoeveelheid cliché’s zijn hachelijke situatie en hoe hij daarin stond, op dat moment, over te brengen. Hij schetst zelfs doorlopend een beeld van zichzelf, alsof hij het avontuur beleefde en tegelijkertijd in een handspiegel keek: ‘Met een verontwaardigde uitdrukking op mijn gezicht liep ik door de kamer richting de gang’.
Voor mij was het eigenlijke onderwerp van dit boek niet het complot of de opgeklopte spanning en ook niet de vraag of het allemaal wel goed zou komen. Ik vroeg ik me tijdens het lezen steeds af wat er met deze verteller gebeurd was waardoor hij compleet gevoelloos geworden was.
Het schijnt bij thrillers te horen. Een ander voorbeeld: Boven is het stil, van mijn vriend en collega Gerbrand Bakker. Prachtig geschreven roman waarin het problematische ik-perspectief in de tegenwoordige tijd veel gebruikt wordt. Een boer die over zijn land loopt en zegt: ‘Ik loop over mijn land.’ Ik heb daar altijd moeite mee gehad, want het komt mij nogal authistisch over.
Het kan natuurlijk dat iemand in de tegenwoordige tijd een verhaal doet, terwijl alles al gebeurd is. Moppen steken vaak zo in elkaar. ‘Zegt die ene man… Zegt die andere man…’ Over het perspectief dat Gerbrand koos heb ik vaak met hem gediscussieerd, met een biertje erbij. Hij noemde mij dan ‘streng’. Dat ben ik ook, vooral als het om perspectief gaat, want over dat onderwerp heb ik zes van de acht lessen gevuld, en nog was ik er niet over uitgepraat.
Vanavond neem ik het tegen Gerbrand op in de Boekenquiz Pulp & Fictie, op de Parade. Wij zullen aanschuiven in de editie van 22.00 uur. Misschien is Charles den Tex ook wel kandidaat, op een ander tijdstip. Albert Camus is dood.
Jan van Mersbergen