Ik heb allerlei, vooral fysieke, baantjes gehad: bij een aannemer die opdrachten uitvoerde van tegelpaadjes aanleggen tot het bouwen van een twee-onder-een-kap-woning, als postbode, als proefdierverzorger, als decorbouwer, heel vroeger als krantenbezorger… Buiten het fysieke aspect hebben deze baantjes niet zo veel gemeen, al was de werksituatie doorgaans zo dat ik bijna de hele dag alleen kon werken en dat er ‘s ochtends vaak niks was, en er ‘s middags wel iets was: bijvoorbeeld een tegelpad.
Schrijven is vergelijkbaar met het leggen van een tegelpad. Als er nog niks is bedenkt je een begin en een eindpunt, verzamel je materialen en dan ga je graven en zand rijden en tegels slepen, en hoewel het lijkt dat het belangrijkste denkwerk al verricht is kom je tijdens het werken allerlei problemen tegen. Een tegel die niet past, een boomwortel. Is allemaal op te vangen door techniek en vertrouwen en ervaring en zicht op het eindpunt.
Er zijn veel schrijvers die blanco gaan zitten en beginnen. Ze laten de woorden stromen en wel zien wat er komt. Soms borrelt er iets geniaals op, soms niet. Het samen laten vallen van het uitdenken van een tekst en het maken van die tekst werkt soms stroperig, want net als het bij het leggen van een tegelpad is het verstandiger eerst te verzinnen wat je gaat doen en hoe, en met welk materiaal, en het daarna uit te voeren. Dan hoeft het niet zo vaak opnieuw, want onderweg zullen er voldoende momenten zijn waarop je moet improviseren, als die tegel die niet past of als die boomwortels, en zonder de juiste techniek, zonder vertrouwen en ervaring en zonder zicht op het eindpunt kan een roman gedomineerd worden door die ene tegel, of door die boomstronk, en dat is jammer.
Laatst zag ik een mooi betoog van Elizabeth Gilbert, schrijfster van het boek Eat, pray, love. Een boek dat ik niet ken overigens. Ze heeft het over de genialiteit van het schrijven en hoe ongrijpbaar dat soms voor de schrijver zelf is. Ik denk altijd heel lang na over een verhaal, maar weet nooit wanneer het allemaal ineen zal vallen. Hoe ontstaat dat? Wanneer weet je dat de thema’s kloppen, dat de personages erbij passen, dat het een roman kan worden? Waarom duurt dit denkproces zo lang?
Voor ik aan het daadwerkelijke schrijven van een roman begin wil ik precies weten waar het verhaal start en waar het eindigt, waar de omslagpunten zitten en waarom, wat de motieven zijn en wat de spanningsboog is. Dat is de ideale situatie. Dat wil zeggen: ik denk te weten waar het verhaal start en waar het eindigt, waar de omslagpunten zitten en waarom, wat de motieven zijn en wat de spanningsboog is, want ik kom genoeg tegels tegen die niet passen, of boomstronken die hardnekkig zijn.
Daarna ga ik tikken want het idee moet op papier. Dat lijkt op werken. Er zijn recensenten die dit heel goed door hebben, die weten dat ik een noeste arbeider ben en aan een tegelpad begin, netjes een stuk uitgraaf, zand stort, een rollaag leg en met een mal het zand gladstrijk, een tegel pak en de rubberhamer hanteer, en naar het eindpunt werk, dat daar ergens ligt, zoals bekend, maar die ene tegel moet eerst vlak en aangestampt en daarna komt er een andere tegel naast en die krijgt weer een andere aanpak en zo komt het eindpunt dichterbij en af en toe maak ik een tegel wat kleiner zodat hij past, en af en toe hak ik een boomwortel weg, en af en toe kijk over mijn schouder naar het resultaat en vraag ik me af hoe ik dat allemaal gedaan heb. Dat lijkt een raadsel en alleen mijn vermoeidheid geeft me de bevestiging dat ik het ben geweest die het werk heeft verricht.
Jan van Mersbergen