Het spijt me, meneer

Conny reed mijn rolstoel opgewekt het feestgedruis in. De ruit van het etablissement weerspiegelde onze contouren: een onverwoestbare tachtiger die een immobiele twintiger voor zich uit duwt. Het had een sketch van Koot en Bie kunnen zijn.

Toch was Conny niet geheel ongeschonden de zomer doorgekomen en bleken we zelfs solidair in de medische mallemolen: zij een gebroken rugwervel na een ongelukkige val, ik een verwoeste enkel na een fietsongeluk. We slikten ongeveer gelijktijdig zware pijnmedicatie, maar nu we beiden langzaam opkrabbelden trok het Olijke Oxycoduo weer onverschrokken de wijde wereld in.

Op een terras aan de rand van de stad vierde Cherry zijn tachtigste verjaardag. Dat Conny mocht komen leek me volkomen logisch: ze kent Cherry en zijn vrouw Joke al vijftig jaar en ieder feest is pas een feest als Conny het met haar fabuleuze outfits en blijmoedige aanwezigheid heeft opgeluisterd. Dat ik ook mocht komen had ik niet verwacht, al was ik vanaf het moment dat Conny me voorstelde aan Cherry en Joke erg op hen gesteld geraakt.

Tot mijn blijde verrassing werd ik uitgenodigd, dus manoeuvreerde Conny me op een frisse dinsdagmiddag behendig langs de in het gelid staande stoelen en tafels. Mijn been zwenkte uit als de arm van een hijskraan en scheerde langs wat duifgrijze dames, die opsprongen en de weg begonnen vrij te maken alsof ik in een parallel universum was beland.

Er werd ontroerend gesproken, gespeeld en gegoocheld door familie en vrienden van Cherry, die vanuit zijn stoel alles tevreden gadesloeg. Na het festiviteitenprogramma rolde ik mezelf stiekem van het rookvrij verklaarde terras naar de zijkant van het pand om een welverdiende sigaret op te steken.

Don, de zoon van Cherry, had als enige mijn rooksignalen weten te ontcijferen. Hij stak zijn hoofd de hoek om, zette zich naast me tegen de muur en knoopte het gesprek aan waar ik al dagen naar had verlangd, omdat tegen je kat praten na tien keer best gaat vervelen en te lang naar je plafond staren het vreemdsoortige verlangen naar instorting blijkt op te kunnen wekken.

We kabbelden over schrijven, Dons voorliefde voor radioprogramma’s en mijn voorkeur voor Franse borsten. Na mijn sigaret brak de zon voorzichtig door, rolde ik mezelf goedgemutst de hoek weer om en parkeerde naast Conny, Cherry en Joke, terwijl ik deze dag en hun gezelschap prees.

Cherry stond op en vroeg of hij binnen nog iets voor me kon bestellen.

‘Een nieuw been,’ grinnikte ik en zag hoe hij in het etablissement verdween. Even later kwam er een blonde serveerster naar buiten gestapt, als een foutloze wisseltruc.

‘Het spijt me, meneer. De linkerbenen zijn allemaal op,’ zei ze op een toon die verried dat het haar oprecht speet en tuurde even naar mijn gips. ‘Een kopje koffie dan maar?’

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman