Hondenmannen

Er komen dagen voor waarop Gie me belt, zijn auto de parkeerplaats voor mijn huis opdraait en ons vervolgens naar het bos rijdt. Levi, de hond van de ouders van Gie, zit dan braafjes achterin en steekt soms zijn kop omhoog om te zien of we wel goed rijden.

Ik ken Gie al zeven jaar. Op alle grote momenten was hij er en als hij er niet was, zag ik hem kort daarna, of we belden. De laatste tijd spreken we te weinig af en dat zeggen we dan ook als we elkaar wel zien, maar weinig mensen zijn zo goed in staat om de tijd weer op te heffen als Gie en ik. Zelfs als het leven ons in een wurggreep houdt.

Als Gie naast me loopt in het bos en Levi als een spoorzoeker voor ons uit stuift, ben ik rustig, wat voor dag ik ook heb gehad. Dan praten we elkaar bij, keuvelen over politiek, literatuur en wielrennen en soms over de meisjes die weer op onze harten zijn gaan staan – dat laatste is vaak mijn inbreng, maar Gie luistert altijd, troost me als het moet en maakt altijd een grap die alles weer waterpas zet.

Gie bezit de trouwheid van een labrador en de scherpte van een ekster. Als hij een vraag stelt, gaat het om het antwoord, en niet om de vraag. En als ik een vraag terug stel, zwijgt hij altijd even, omdat daar de kiem van zijn antwoord in ligt. Er is altijd rust als we elkaar zien, het soort waaraan je je kunt laven.

We wandelen altijd anderhalf uur. Nooit hetzelfde rondje, maar toch ligt er in het slepen van onze pas een soort ritme dat geruststelt, een groef waarin we even kunnen verdwijnen, een tred die wereld even opheft. Hoe zwaarmoedig we soms ook zijn, er kiert altijd licht door onze gesprekken.

Toen ik tien was vroeg een juf aan me wat ik later wilde worden. ‘Een man met een hond’, dat antwoordde ik toen. Mannen met honden, die begrepen het leven, hadden alles voor elkaar, waren geslaagd in het bestaan. Dat dacht ik toen.

Ik werd geen man met een hond. Als iemand me een man noemt, voelt het altijd nog alsof het over iemand anders gaat, omdat ik soms vergeet dat ik geen jochie meer ben. En ik heb een kat.

Zo lopen Gie en ik in het bos: twee vrienden die de dagelijksheden achterlaten aan een bosrand en met elke stap steeds iets meer van het leven vergeten.

Twee vrienden die het leven bespreken dat ze veel te rap gaat, bij vlagen veel te groots en ongrijpbaar voelt en soms niet het hunne lijkt te zijn.

Twee vrienden die tegen beter weten in spelen dat ze een man met een hond zijn, al is het niet zo, maar dat maakt ze even niet uit, want heel even is het allemaal waar.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman