Het is de dag voor de warmste dag van het jaar. ‘s Middags ga ik langs bij mijn oude huis, een middag lang op het trapje in de zon zitten lezen. In het huis is het nog net zo’n troep als voorheen. Er hangt een vochtige schimmelgeur in de gang naar het souterrain, de geur die je ook vaak in oude kerken ruikt, in vervallen kastelen – de geur van natte stenen. Het is een van mijn lievelingsgeuren. Op de binnenplaats houdt nu waarschijnlijk een vliegenplaag huis.
Yvo zit tegenover mij te lezen in een boekje van Jan Arends. Hij is net in het huis komen wonen, in mijn oude kamer, en vertelt lachend dat hij voor de gelegenheid een boek over Feng Shui heeft aangeschaft. Hij zegt dat hij een dichter wil worden. Ik zeg hem dat als hij nog diezelfde middag een gedicht weet te schrijven ik het morgen in mijn Tiradestukje zal opnemen. Uit zijn kamer pak ik Over het verlangen naar een sigaret van Rutger Kopland en begin te lezen.
En omgekeerd*
Een foto met een landschap van steeds meer ergens
verdwijnende bergruggen tot er niets meer is
dan ver verdwijnend licht
ik kijk en denk: dit moet dus zijn gebeurd
precies zoals ik het nu zie
één keer weliswaar maar toch
en omgekeerd: uit het licht in de verte komen
steeds meer bergruggen op mij toe
en stille gestolde golvende zee
is er dan niets gebeurd, is dit dan de wereld
die wij niet kennen, de wereld waarin
dat gebeurt wat wij niets noemen
maar wat zijn deze gedachten meer dan
een paar weemoedige veronderstellingen
Als ik de bundel uit heb zoek ik op welke films er die middag draaien. Wanneer de film die ik wil zien bijna begint sta ik niet op om naar de bioscoop te lopen. De hitte maakt me al de hele dag besluiteloos. Gelukkig is het bijna vijf uur, we mogen een biertje. Ik verschuif mijn stoel een stukje, zodat ik weer in de zon zit. Yvo’s gedicht is af, ik mag het lezen.
Verhuizing**
Ik wil niet meer weten hoeveel
slechte dingen zijn gebeurd hier,
zei ze, toen we de bank
en de grote kamerplant optilden,
de touwen bevestigden.
Toch lag het meer aan hoe ze
haar leven had ingericht
dan aan de grijze slaapbank
die we omlaag takelden.
Het weggooien van een dode plant
is als het noodlampje van de benzinetank uitzetten
wanneer het gaat knipperen,
las ik in een boek
over Feng Shui.
Ondertussen plukt Maurits de dode plantenstrengen uit de geveltuin. Nu Mary het huis ook heeft verlaten moet hij voor de planten zorgen, een taak die hij erg serieus lijkt te nemen. Er zit een kleine bij op één van de korenbloemen, die een beetje heen en weer hupst. Vanaf de Keizersgracht komt een boot met trommelende toeristen de hoek om gevaren. Ik voel me thuis waar ik niet meer woon. Het is echt een mooie dag. Rutger Kopland zou er zonder twijfel een gedicht over hebben geschreven.
* Uit: Rutger Kopland – Over het verlangen naar een Sigaret, Uitgeverij Van Oorschot, 2001
** Een gedicht van Yvo Greydanus