…had Plasterk het allemaal anders gedaan. Terugkijken is een bezigheid die naarmate men ouder wordt belangrijker wordt, ook eenvoudigweg omdat er steeds minder is om naar vooruit te zien. Het verleden groeit. In literatuur is het een opvallende technische verteltruc. Anna Louws Kroniek van Perdepoort speelt zich af respectievelijk op 9 maart, 8 maart en 7 maart. Wat betekent dit? Het blok informatie dat je krijgt opgediend in het eerste deel van de prachtige roman, is niet slijtvast op te slaan, maar moet voortdurend opnieuw ondervraagd worden naarmate het boek vordert.
In de geweldige film Memento van Christopher Nolan krijgt de kijker brokjes informatie toegdiend, terug in de tijd, naar steeds meer inzicht in wat er precies gebeurd is. De verteltruc hierbij is dat de hoofdpersoon een falend korte termijngeheugen heeft, hij moet zelf kleine beetjes informatie als een roofdier aan de wereld ontfutselen. Uiteindelijk is een goed verhaal vertellen het doseren van informatie. Wanneer een verhaal verteld wordt op de wijze als in Kroniek van Perdepoort, blijft het deel van het boek dat al gelezen is steeds meeresoneren bij elke nieuwe informatielaag, en hierdoor maakt het boek een veel sterkere indruk dan wanneer het boek chronologisch verteld zou zijn.
Dan nu het klapstuk. Ik lees Time’s Arrow van Martin Amis en ik ben heel erg onder de indruk. Toch vreemd dat ik zo onder de indruk kan zijn van zulke overduidelijke verteltrucs (ik heb bijvoorbeeld ooit een diepe liefde opgevat voor het boek L’Année dernière à Marienbad van Alain Robbe-Grillet)
Maar Time’s Arrow: De verteller in het verhaal is iemand die zich bevindt in het hoofd van een net gestorven man met de naam Tod Friendly en hij komt er al snel achter dat hij een passagier is die het leven van Tod Friendly, andersom meemaakt. En dan letterlijk, het levensverhaal als een film terugverteld. (mensen stappen echt achteruit de deur uit) Ik voel een stijgend enthousiasme als ik alle implicaties van dit idee probeer voor het voetlicht te brengen, maar ik volsta maar even met de mededeling dat ik verhevigd leef sinds ik dit boek ken. Twee dingen: Bij elke nieuwe pagina raakt de vorige anders belicht. Het boek, 170 p. lang, is droevig, intens, en bijna voortdurend heel humoristisch.
Een voorbeeld op blz 74:
‘This business with the yellow cabs, it surely looks like an unimprovable deal. They’re always there when you need one, even in the rain or when the theatres are closing. They pay you up front, no questions asked. They always know where you’re going. They’re great. No wonder we stand there, for hours on end, waving goodbye, or saluting – saluting this fine service. The streets are full of people with their arms raised, drenched and weary, thanking the yellow cabs. Just the one hitch: they’re always taking me places where I don’t want to go.’
Een van de ontelbare voorbeelden van hoe prachtig Amis gebruik maakt van deze rake vertelconstructie. En wonderbaarlijk is vervolgens dit: de lezer heeft geen last van het hulpmiddel van de verteller die precies modereert wat de lezer kan begrijpen en wat niet. Een rare constructie is dat de verteller zelf dus bijna nooit een conclusie trekt over hoe het eigenlijk is, dat is aan de lezer. Wat een boek!
Iets wat me nog van het hart moet: ik ken geen boek waarbij de achterflap zo belangrijk is, want hoe je dit boek moet lezen zonder dat je vooraf opgeladen bent met de informatie dat de man een kamparts blijkt te zijn geweest is me een raadsel.
En dan de schoonheid van dat idee: een kamparts is precies het tegenovergestelde van een arts: als je de zaak terugdraait dan geneest een kamparts zijn patiënten dus, ik ben er nog niet, maar vind het nu al huiveringwekkend…