en nog minder over mijn leven, want ik vind dat allemaal maar weinig interessant. Dat is: ik vind mezelf en mijn leven maar een saaie zielige bedoeling. Mijn leven lang (wat voor velen nog kort is, maar aangezien ik niet anders ken, voor mij toch echt wel heel erg lang) probeer ik aan alle kanten precies dat leven te ontsnappen. Waar dat vroeger nog ging met films, boeken, muziek, spelletjes en voornamelijk de verbeelding, zijn het de laatste jaren enkel de drugs (vooral veel en alles tegelijk) die mij genoeg mezelf kunnen laten vergeten. Noem het paradoxaal, maar nooit voel ik mij zo goed als wanneer ik mij niet voel en dat gevoel hebben alleen de drugs mij kunnen geven. Met de nadruk op de afronding van het feit, want die gewoonte is verleden tijd. Ik ben nu al een kleine twee jaar nuchter. Ik heb een liefde gevonden, maar ik kon haar niet bereiken. Niet echt. Niet als er op mijn tong vele afgelikte zegels verzuurden, nog meer grammen in mijn al brandende borst brandden en verschroeide stukjes hersenen mijn neusgaten uitdropen. Ik stond erbij en ik keek er naar. Ik had iets gedaan wat ik in geen jaren had gedaan. Ik had gedurfd wat woorden neer te pennen. Totaal incoherent en waanzinnig warrig geschreven; de regels van de lijntjes op het schrift werden overtreden en de marges waren tot het midden verheven. Maar toch, toch had ik de schepping even aangeraakt.
Ergens hebben de vele lijntjes en kromme naalden mij toch geholpen, nu het zonder hen niet gelukt was de dikke vernislaag van sociaal conformisme af te breken. Jarenlang had ik mij bezig gehouden met het bestuderen, eigen maken en verbeteren van de mores van een sociale klasse waarin ik niet was geboren, niet bijhoorde, maar waar ik wel in moest leven. Van mijn positie ben ik aan alle kanten en vele malen bewust gemaakt. Ik was bij voorbaat een flikker voordat ik überhaupt enige erotische gevoelens had. Het is dit grote zwichten, het buigen naar een houding waarin ik alleen met geweld groeien kon en waaruit desondanks nog altijd de onnatuurlijke scheefgroei zal blijken, dat mij de creatie lust van een onbezonnen dartelaar heeft laten inruilen voor de geplaveide weg van gemakzuchtig vergeten, die mij op zijn beurt op het pad van drugs en prostitutie had gebracht. Want ja, het geld was op, maar mijn honger niet en de studielening was niet genoeg om de huur, het collegegeld én mijn voorliefde voor verdoving te dekken. Dus moest ik, zo te zeggen, maar zelf gaan dekken of liever, mijzelf laten dekken
De destructie van dit pad was dubbel. Het brak niet alleen mijn lichaam af, maar ook de muur die ik er voor en achter omheen gebouwd had. Vanuit die eerste woorden groeide een ongekend verlangen, één die geen knakkie, hijsje of shot kon vervullen. Eerst dacht ik nog dat de droesem mijn creativiteit aanwakkerde en verhoogde, wat geen gekke gedachten was, nu de eerste woorden geschreven waren toen ik de onderzijde van het papier niet van de bovenkant kon onderscheiden. Toen ik echter even bij de ‘grootmeesters’ ging kijken hoe zij dat nou deden, dat schrijven, zag ik dat de drugs voornamelijk de boel onnodig onleesbaar maakte. Abrupt besloot ik, de radicale impulsieve jongen die ik ben, om mij in mijn kamer op te sluiten (de kenners weten waar ik dit idee vandaan had gehaald), met alleen een stapel tv’s, een kleine voedselvoorraad, dikke pakken papier, een paar pennen en voornamelijk zonder drugs (op het kleine beetje na wat nodig was om niet daar ter plekke aan uitdroging te sterven). Er was mij namelijk één ding opgevallen aan die oude meesters: hun mooie serene verzen leken te zwijgen tegenover de beeldoverladen, alles overschreeuwende, hysterie van onze tijd. Er moest een taal komen, een stem klinken, die sprak in de gekte van de information-overload strak op speed en op de BPM van een snoeiharde industrial beat. Een overgesatureerde taal die tegelijkertijd, in tegenstelling tot dat vanWilliam Burroughs (een van de weinige die het gelukt is de waanzin van het internet te vatten en dat een halve eeuw voordat het bestond), een richting bevat. De alle kanten uitschietende waanzin moest in een vorm worden gegoten, althans zo dacht ik; Dionysus en Apollo. Ik heb mijn best gedaan. Ik schreef het volgende. Ik heb waarschijnlijk gefaald.
Hals overspannen over mijn lijkwagende kop getrokken blijft het vlees van de renbaan mij voortgaan. Een jacht waar jagen prooi poppen spelen is het de gazelle die de leeuw op de hielen zitten vleugels – Adidas wing: een beeld zijn verval al ver voorbij. Nogal. Mijn nagel kras over mijn gezicht. De tijgerstreep geschoren vacht is het ravijn van zo boven zo beneden, baren uit de grotten stalagtiet poliep en stalagmiet gezwel. Er is hier een oude familiefoto op te leggen: rug naar de zon druip kastelen aan het strand, hopen daar op mijn open polsen de klodders dik rood dikken aan medeklinkers gekleurd — drip drip drip ik op het doek deze schaafsel kop uit de blikopener gerukt en getrokken door de geperste maalstroom van de snelle spijs in de vlugge stad in tango met de zelfstandige spellingsles van groep zes: werkwoord, rood cirkel en zwarte driehoek, staat onzelfstandig het on-ontnomen naamwoord geclusterd in de cementwagen moet deze poreuze bek dichten, maar voornamelijk bijpakken en doorgaan.
Alle ogen ze kijken wijzen op mij naar boven: wie breekt de hemel open als wij niet hopen op Goddelijk open gehouwen gebroken kolommen en doorkruiste altaars. De martelaar en slachter in mij beiden tegelijk. Wie zal dan van mij houden, strelen mijn wonden? Wie gaat na wat wij hebben bereikt ten koste van mijn zonden? Wie geeft mij zijn tepel? Wie geeft mij een aai of streelt mijn koppie? Wat maakt mij deze joker die uitgelachen wordt en daarom mee lachen moet? Ik dans braaf, ach ja, kloppen de pasjes op de maat? Kijk mee, geef geld, trap kapot zij die niet willen kijken, hoe ik ben, hoe gaaf ik ben, wat ik ben, als ik überhaupt al ben. Papa, nog altijd wacht ik braaf op Uw komst. Papa, want U zal komen toch? Mij strelen toch? Mij belonen toch? Met gebrande koffiebonen toch? Volgespekte spek en bonen toch? Maar wat bezielt dat joch, dat niet eens fatsoenlijk meespelen kan met onze broeders in dit Vaderloze land. Ben liever mij zelfloos en verlamd prik ik mij bij jou binnen. Hoor je mij dan toch niet kloppen tegen de imposante deuren van je grachtenpand? Zie je mijn schaduw niet bij je over de mat kruipen? Mama. Papa. Ja, jullie hoeden zijn zo mooi, maar zij behoeden mijn blik niet die smeekt. Ik heb goed geleerd. Ik ken jullie mores. Waarom kijk je nou mee? Ik weet het net zo min! Maar toch, ik wil uw poen, geld en knaken dan leef-voel ik mijn hartstocht pas ontwaken en kan ik bij halen en doorhalen. Want alles gaat op. Behalve mijn honger, dus moet je soms op principes terugkomen. Klanten met centen zoeken. Ik verlaat het ondergrondse. Ik heb genoeg aantekeningen gemaakt. Mijn schrift zit vol. Ik word naar boven toe gedwongen.