In 2005 werd het opeens heel serieus. Ik kreeg een atelier in de voormalige Rechtbank aan de Hamburgerstraat (Utrecht) – mijn daglicht viel door drie grote ramen op de benedenverdieping, uiterst rechts – en zat daar regelmatig te kletsen met schilderes Marloes, tekenaar Wout en vooral met allrounder Yolanda, alias Jamingo, alias Yolandalí, die in 2010, net als ik, in een ander kunstenaars-verzamelpand belandde, in de Universiteit voor Humanistiek aan de Van Asch van Wijckskade/ Singel.
Het atelier van Marloes, een vroegere rechtszaal, lag op de eerste verdieping, uiterst links. De ruimte van Jolanda lag daarachter (niet zichtbaar op de foto).
Ik was altijd al gecharmeerd van Street Art, openluchtvoorstellingen en kunst in de openbare ruimte, maar door de ernst waarmee Jolanda over de ‘sociale kant’ van kunst sprak, begon ik dieper na te denken over kunst en ‘de samenleving’ . Op straat keek ik aandachtiger om me heen en als vanzelf ontstond de behoefte om Street Art te gaan vastleggen, zodat ik later nog eens rustig kon kijken naar de plaatjes waar je anders altijd alleen maar langs vliegt.
Om de één of andere reden vatte ik een speciale belangstelling op voor tags en tekeningen op elektriciteitskastjes. Die fascinatie gaf ik later door aan de protagoniste van Alles kan kapot (2011). Over Serafijn – dochter van Merel, zus van tonijnliefhebber Jonathan – staat daar:
‘Ze gunde de hele wereld het inzicht dat stroom de kleur van zonlicht had. (…) Op een nacht schilderde ze het stopverfgrijs van de elektriciteitskastjes die overal in de stad staan vrolijk lichtgeel.’ (AKK,p. 225).
Misschien komt mijn eigen fascinatie voor die elektriciteitskastjes voort uit de wetenschap, of de angst, dat je energie ooit moet gaan luwen. Geeuwen voor de televisie. Middagdutjes. Dautzenbergs verzuchting dat hij steeds meer moeite heeft om zijn ‘accu’ op te laden, is me in ieder geval het meest bijgebleven uit zijn nrc-artikel van vorige week. Dautzenberg is vijf, zes jaar ouder dan ik.
Huuh!
Elektriciteitskasten bemoedigen: de hele stad gonst van de energie. Alles kan ontploffen, in de fik vliegen, doorbranden. Alles leeft. En iedere elektriciteitskast is een gedicht.
In de zomer van 2011 – ik zat inmiddels in dat antikraakpand aan de Van Asch van Wijcks – liep ik een maand lang bijna iedere dag via het Griftpark (picknick, BBQ, skaters) richting Biltstraat omdat ik de poes die daar halverwege de route altijd rondhing per se voor een specifieke elektriciteitskast wilde vangen. Dat is uiteindelijk gelukt: Poes 1, Poes 2, Poes 3.
Een paar dagen geleden – op weg naar David Bade’s Europe Me – zag ik nog een fraaie elektriciteitskasttekening bij Station Heino. Het wezen dat op meerdere kasten was aangebracht, was een kruising tussen een doodshoofd en een intkvis. Ik heb ’m niet op de foto gezet – ik had al eens een aardige inktvis gefotografeerd. Bovendien was ik voor lugubere memento mori’s te gelukkig.
Tirade – wat een energie!
Soundtrack: Let the Sunshine in.
Volgende week: Een vorkje prikken met Manon. En meer.
Noot
*Een paar dagen geleden ging ik met mijn broer, die ook Martijn heet trouwens, naar Despair (1979), Rainer Werner Fassbinders verfilming van Nabokov’s Otchayanie (1936). Weer eens wat anders dan een avond sjoelen of BBQ-en. We vonden de film niet geweldig. Of deden we Fassbinder tekort? De avond erna zijn we opnieuw gegaan, naar dezelfde film. Maar ons eindoordeel bleef onveranderd: aardig. De titel boven dit stukje is overigens de neerslag van een gedachtewisseling tussen protagonist Hermann en de man die volgens hem kan doorgaan voor zijn dubbelganger. ‘I’m a film star.’ – ‘You’re a storyteller!’ ‘Storyteller’ wordt in deze context vertaald/ondertiteld als ‘fantast’. ‘The Döppelgänger subject is a frightful bore,’ stelde Nabokov in 1966 (Strong Opinions, 1973;p.83). Despair is dan ook een deconstructie van het thema. Interessant voor liefhebbers van Wes Anderson: de Milka-achtige art direction van Hermanns bonbonfabriekje lijkt een inspiratiebron te zijn geweest voor Mendl’s uit The Grand Budapest Hotel (2014).