Ik sprak van de week een oud-collega die naar de Metropolisconferentie in Milaan was geweest, een jaarlijkse conferentie over migratie, waar migranten, overheidsfunctionarissen, politici en activisten met elkaar spreken over het belang van bewegende groepen mensen op aarde. Hij was naar een flink aantal lezingen geweest, over de beëindigde missie Mare Nostrum, bijvoorbeeld, die bootvluchtelingen redde op de middellandse zee. Maar ook over integratie. Dat noemen ze inclusion daar, zei hij achteloos. Alsof dat precies hetzelfde was.
Die term is vervolgens in mijn hoofd blijven hangen. Inclusie als tegenhanger van integratie. Het zijn geen synoniemen, vind ik, maar eerder twee lijnrecht tegenover elkaar staande visies op hetzelfde fenomeen. Het betekenisverschil zit hem erin wie de handelende partij is. Voor inclusie moet de maatschappij moeite doen, voor integratie de migrant. De term integratie draagt eigenlijk een wijzend vingertje in zich: als het niet lukt om mee te draaien in onze maatschappij is het uw eigen schuld. Toch zijn de signalen alom aanwezig dat migranten in Nederland worden buitengesloten. Dat ze niet op hun c.v. worden beoordeeld maar op hun huidskleur, of op hun voornaam Mohammed. Onze asielzoekers worden vaak parkeerwacht of schoonmaker, ondanks dat ze in hun land van herkomst journalist waren of politicoloog. Ook hangt er een angstig sfeertje dat onze Marokkaans/Nederlandse jeugd massaal in de criminaliteit belandt, of erger: radicaliseert.
Steeds opnieuw zien we dat de voor radicalisering gevoelige jeugd vooral de tweede en derde generatie migranten betreft. Mohammed B, de gebroeders Kouachi, Samir A, de daders van de aanslagen in Madrid en Londen. Jongeren met een identiteitscrisis, zei mijn Turkse collega Abdul. Ze voelen zich nergens thuis. Zijn opgevoed door verbitterde ouders, die het niet is gelukt om de migrantendroom te verwezenlijken, en die alle hoop vestigen op hun kinderen. Maar die kinderen worden vervolgens met dezelfde problemen geconfronteerd, namelijk dat ze een andere huidskleur hebben, dat ze niet voor vol worden aangezien, en dat ze natuurlijk ook Mohammed heten.
Integratie ergens paradoxaal, realiseerde ik me. Van migranten verwachten dat ze zelfstandig integreren is eigenlijk in zichzelf al een vorm van buitensluiting. Het is al moeilijk genoeg voor onze eigen burgers om een plekje te bemachtigen in de maatschappij. In de Correspondent las ik een tijdje terug dat je achternaam eigenlijk de beste indicator is of je het gaat maken in Nederland -ik geloof zelfs in de wereld. De meest invloedrijke families zijn dat meestal al eeuwenlang. Dat vond ik pijnlijk duidelijk in het Pauperparadijs van Suzanna Jansen, dat ik van de week las. Jansen beschrijft in dit boek het armenbeleid in Nederland, aan de hand van haar eigen familie die generaties lang behoorde tot de armste laag van de bevolking. Een schrijnend moment vond ik dat Jansens voorvader in 18-zoveel wegens landloperij werd veroordeeld door een Officier van justitie genaamd Donner, een voorvader van Piet Hein Donner.
Buitenstaanders, armen, minderbedeelden verantwoordelijk maken voor hun eigen integratie, betekent dus lekker achterover leunen voor de gevestigde orde. Zo hoeft die zich niet af te vragen of wij er zelf wellicht verantwoordelijkheid voor dragen dat onze migranten, onze armen minder goed presteren op onze scholen, of in onze arbeidsmarkt, dat zij worden buitengesloten uit onze maatschappij.