“Het hoofdbestuur wil er geen enkele twijfel over laten bestaan dat de VVD integriteit beschouwt als een sine qua non voor allen die onze partij vertegenwoordigen.”
Aldus Benk Korthals op het VVD-congres in Maarssen. Hij wil dat alle politiek actieve VVD’ers een integriteitsverklaring tekenen. Leden moeten er desgevraagd een beetje om lachen. Ze zien de verklaring vooral als een statement naar de kiezer. En ze hebben gelijk: integriteit is geen vaststaand goed, maar een oefening. Wie integriteit toezegt, kan alleen beloven om zichzelf voortdurend te toetsen, en dat is iets anders dan een resultaat-belofte. De sporter die zijn coach belooft om te winnen, kan alleen zweren dat hij zijn uiterste best zal doen en dat hij er keihard voor zal trainen. Zodra hij zijn succes wel 100% kan verzekeren, komen er fraude, doping of omkoping aan te pas.
Ook in de literaire wereld werd gister om een integriteitsverklaring gevraagd. Op Twitter ontstond een korte discussie (een korte Twitter-discussie: is dat een pleonasme?) over de uitreiking van de Jan Hanlo Essayprijs aan critica en schrijfster Marja Pruis, en dan vooral de integriteit van jurylid Xandra Schutte werd bevraagd. De literatuurwebsite Tzum lichtte een interview uit waarin Trouw aan Schutte vraagt of het niet vreemd is dat zij, als hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer, een prijs uitreikt aan Pruis, medewerker van haar blad. Kan zij niet in een belangenconflict komen bij de jurering? Schutte: ‘Ik vind de vraag insinuerend, ik ga hier geen antwoord op geven.’
Later reageerde juryvoorzitter Margot Dijkgraaf:
Een antwoord dat volstaat, al had Schutte dit ook aan de krant kunnen vertellen.
Daan Stoffelsen, winnaar van de Jan Hanlo Essayprijs Klein (en voor de wantrouwenden: dus niet onpartijdig jegens de jury) twitterde geheel terecht: ‘toch is de vraag idd insinuerend: hij spreekt een wantrouwen uit dat niet rationeel te weerleggen is.’
Integriteit is nooit 100% te bewijzen. Smaak is immers ook geen belangeloze bedoeling, een aangeboren gift. De kunstcriticus is altijd verstrengeld – met zijn opleiding, achtergrond en kennis – en moet zich daarvan bewust tonen. Een bepalende sociale verwikkeling moet worden vermeden, zeker, maar er zijn geen vaste regels voor, er circuleert geen handboek OBJECTIVITEIT.
En dat is maar goed ook, want het is juist de voortdurende zelfbevraging en toetsing (‘Kan ik hier een oordeel over vellen zonder me tot iemand of een instantie verplicht te voelen?’) die de criticus scherp houdt. De schoonheid van kunstkritiek zit niet in statistische berekeningen of wetenschappelijk bewijs, maar in de menselijke maat. Wie dat ontkennen wil, ondermijnt het karakter van kunst. Zo’n krampachtige objectiviteitsdrift – het niet kunnen accepteren van een bepaalde mate van toeval en onvoorspelbaarheid – kan zelfs destructief zijn (denk aan Diederik Stapel, die menselijk gedrag wetmatig wilde maken).
Februari dit jaar schreef rechtsfilosoof Iris van Domselaar een mooi stuk in de Volkskrant. Van Domselaar maakt zich zorgen over het gebrek aan professionele moed: de angst om uit het systeem te worden geknikkerd, is, zeker in tijden van crisis en een hielenlikken-cultuur, zo groot dat misstanden niet aan de kaak worden gesteld. Regels en sancties worden aangescherpt, maar dat werkt averechts: je ontneemt werknemers juist van hun eigen verantwoordelijkheid.
Het is in or out, erbij of eruit, en met smaak geldt dat vaak ook, natuurlijk. Maar zijn zelfkritiek en professionele moed daarom niet één van de belangrijkste kenmerken van de kunstcriticus? In Nederland bestaat er nauwelijks een elite of voorhoede, of dat nu de literaire of bancaire is, waarin prominenten elkaar niet op allerlei borrels en uitreikingen treffen. In Amerika floreren filosofen als gangsters in hun westkust versus oostkus fitties (Lakoff en Chomsky vochten een linguïstieke oorlog), maar in Nederland kennen we die luxe van geografische afstand en anonimiteit nauwelijks (alhoewel: bij Amerikaanse fitties kijkt de hele wereld mee, dat hebben wij weer niet).
In plaats van ineen te duiken en de onwennig koude lucht boven het maaiveld te vermijden, moeten we die voortdurende nabijheid van elkaar als een uitdaging aangrijpen: het eist een oefening in professionele moed, integriteit, soevereiniteit en zelfkritiek. Wanneer we als sine qua non voor elkaar gaan bepalen wat wel en niet kan, door bijvoorbeeld regels op te stellen (recenseren mag tot twee handdrukken van je verwijderd, Facebookvrienden zijn verboden…), ontnemen we onszelf van de verantwoordelijkheid die het menselijk handelen van machinale reproductie onderscheidt. Het soort handelen, soms schimmig soms mystiek, dat de kunstkritiek mogelijk maakt.
‘Het hoofdbestuur wil geen enkele twijfel laten bestaan…’, zegt VVD’er Korthals. Met Kus me, Straf me heeft Marja Pruis de Jan Hanlo prijs gewonnen, juist omdat ze in deze bundel ‘over lezen en schrijven, liefde en verraad’ een voortdurend ‘zelfonderzoek’ aangaat en de twijfel laat bestaan.