Al vijf jaar had ik mijn verjaardag niet gevierd – ik haat dat gedoe, heb een hekel aan kringopstellingen en vind het altijd een vreselijk geforceerd en gefingeerd moment. De laatste jaren heb ik me verscholen, ging ik heel even langs bij mijn ouders en verstopte ik me in de omhelzing van mijn woning.
Dit jaar heb ik me voor het eerst niet verscholen. In mijn stamkroeg praatte een vriendin haar mond voorbij, en vertelde dat ik binnenkort jarig was. Mijn gezelschap meldde luidkeels dat die dag niet geruisloos voorbij mocht gaan, en voor het eerst stemde ik in met een kleine festiviteit. Niet thuis, zonder die lullige kaasjes en worstjes en vooral zonder slingers en cadeautjes.
Ik zou, net zoals iedere andere, doodgewone doordeweekse dag, in de kroeg zitten, en wie wilde aanschuiven, was welkom. Omdat een aantal mensen die op het moment van de beraming van mijn verjaardag in de kroeg al had toegezegd, appte ik wat mensen met de mededeling dat ik niet ondergedoken zou zijn de nacht van mijn verjaardag, en dat ze welkom waren, als ze dat wilden. Ik had me vergist in de animo: als je vijf jaar je verjaardag niet viert, wil kennelijk iedereen erbij zijn, als je het wél viert. Later plakte ik er nog een dag achteraan, omdat een aantal mensen er graag bij wilde zijn, maar omdat ze van ver moesten komen of verplichtingen hadden, en omdat twaalf uur ’s nachts geen optie voor hen was, vroegen ze of ze ook op de dag zelf mochten komen. Geen verplichting, geen verwachting en vooral geen officiële viering van weer een jaar dat ik overleefd had, meldde ik er nog bij.
Op de avond voor mijn verjaardag streek ik neer in de kroeg, en tot mijn verbazing was ik razendsnel omring door een groep van fijne, lieve mensen die allemaal tot twaalf uur wilden wachten. Het was een bont gezelschap van vrienden, kroegmaten en gastheren- en vrouwen van mijn stamkroeg. Toen de klok twaalf sloeg, en ik al half van de kaart was, werd een halve liter bier gebracht met een brandende feestkoker die aan het glas was vastgeplakt. Op mijn verzoek werd er Maarten van Roozendaal gedraaid, en kwamen de flessen jonge jenever tevoorschijn. Er werd geknuffeld, gejuicht en vooral gedronken. Om drie uur wankelde ik tevreden naar huis, is me later verteld.
Ik heb mijn halve verjaardag geslapen. In de avond sleepte ik me naar mijn ouders, kreeg ik toch een cadeau, en was ik stiekem heel gelukkig dat ik het toch gevierd had, en dat ik even bij mijn ouders was. De kater bonkte tegen alle kanten van mijn hersenpan, maar toch liep ik om een uur of acht weer de kroeg binnen, omdat daar een groep van genodigden zich weer had verzameld.
De avond verliep net zoals de avond ervoor: er werd weer ongedwongen gedronken, geproost en gevierd. Ik voelde me jarig, maar op een goede manier. Bijna alle mensen die ik liefhad hadden zich ook op die avond weer verzameld, en dronken alsof het een lieve lust was. Ik heb geconstrueerd dat ik onomstotelijk gelukkig was, praatjes heb gemaakt met iedereen, en van alle kanten drankjes aangeboden kreeg. De kroeg werd een kolkend heelal en heel even had ik het gevoel dat ik het middelpunt mocht zijn. Mijn vrienden draaiden liefdevol om me heen.
Een van de weinige dingen die ik nog goed weet, is het moment waarop ik de kroeg rondkeek, al die lieve mensen zag, en dacht: dit is hoe ik het had gewild. Dit was hoe ik altijd mijn verjaardag wilde vieren. Geen gedoe, geen formaliteiten, maar mijn stamkroeg gevuld met de mensen zonder wie ik niet zou weten hoe te leven.
De kater duurde drie dagen, maar het was het waard. Ik was jarig geweest, had het verstrijken van weer een jaar gevierd, en ik was ontroerd door alle mensen die tijd hadden vrijgemaakt om naar de kroeg te komen. Ik was zelfs heel even emotioneel geweest, en had bijna gehuild, om het feit dat ik bestond, om het feit dat ik me mag omringen met zo veel lieve mensen, om hoe mooi het was geweest. En weer schalde dat nummer van Maarten van Roozendaal door de kroeg.
Het was mooi. Om te janken, zo mooi. Ik denk dat ik volgend jaar wéér mijn verjaardag vier.
Beeld: Chanou van Kampen