Bij het woord kermis denk ik aan twee dingen: dat ik als kleine jongen met mijn moeder in de rups ging – de geur van smeerolie en roestende baleinen, het klamme linnen dat in horten en stoten over de wagonnetjes getrokken werd – en een vechtpartij als tiener, met een tapijt van gebroken glas onder mijn voeten.
Kermissen in de provincie zijn voor kinderen en (later op de dag) voor boze puberjongens: het geluid van de boksbal die keer op keer het plafond in gebeukt wordt, het knetteren van de stroomstangen van de botsautootjes en de pompende house. De geuren die er voor mij bij horen zijn verbrande mengsmering en diesel uit brommers en aggregaten.
Vreemd genoeg verlopen evenementen in Amsterdam altijd veel relaxter dan in dorpen. Misschien is dat omdat er in de stad een groter aanbod is, waardoor boze mensen andere boze mensen kunnen opzoeken op de Dam en blije mensen naar de kleine kermis in het Westerpark kunnen.
Nadim, die nog geen enkele associatie bij kermis had, stond al dagen te trappelen. Ik was om zeven uur ‘s ochtends thuisgekomen van het Boekenbal en om half elf hield hij het écht niet meer. Zonder kater – de alcohol was nog niet uitgewerkt – liep ik met hem over het terrein, waar de suikerspinnendame net haar kraam openklapte en de eerste grote attracties warmdraaiden zonder passagiers.
We maakten een rondje en planden waar we in zouden gaan. Nadim wilde beginnen met de Cake Walk, wat in mijn toestand niet makkelijk bleek. Daarna gingen we in de spin en daarna in de rups. Het viel me op dat geen enkele exploitant oogcontact maakte. Ze leken wél erg goed te kunnen roken.
Ik had me voorgenomen niet te denken over geld en voor alle attracties die mijn jongen mee wilde maken muntjes te kopen. Binnen een kwartier was mijn portemonnee leeg. Van de prijzen herinner ik me dat het eendjeshengelen 3 euro kostte voor 3 eendjes. Dat duurde 30 seconden.
Naad kreeg een suikerspin die even groot was als zijn bovenlijf (small), en at zich er een eind doorheen voor hij misselijk werd en het ding op mij probeerde af te schuiven. Hoewel hij alle attracties nóg een keer wilde doen zei ik dat het tijd werd om naar huis te gaan, en terwijl ik mijn fiets losmaakte zag hij opeens de trampolines-met-elastieken. Kinderen schoten er de lucht in alsof ze ontvoerd werden door een vliegende schotel.
‘Pap,’ zei hij.
Ik trok mijn sleutel weer uit het slot en groef in mijn zakken naar muntjes; we hadden er precies genoeg. De attractie liep niet op een aggregaat en muziek draaiden ze niet. Ik keek hoe een bonkige man met een boksersneus mijn jongen ingespte, hem aan zijn voeten naar onder trok en losliet. Nadim vloog een paar meter omhoog en landde op de trampoline; bij de minste afzet steeg hij weer op.
‘Wooooooo,’ riep hij. ‘Dit is zoooo leuk!’
Ik keek naar het klimtuig waarin hij vastzat, met banden die zijn joggingbroek tussen zijn billen trokken. Zijn dunne benen waren tot halverwege de kuiten bloot: witte sportsokken en gympen die opeens vreselijk groot leken.
‘Joeheeeeee,’ riep Nadim.
Met alle mimiek van een gesloten brommerhelm trok de elastiekenman nog eens aan zijn benen. Ik keek naar de dame achter de kassa en van haar weer naar hem; zag een leven voor me.
Opbouwen, oliebollen, dieselwalm en house, afbouwen en weer verder. ‘s Avonds series kijken in de caravan en heel veel roken.
Na hoe lang zou immuniteit voor het plezier van anderen intreden?
_____________________________________________________________
Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.