Kerstklaar

 

kerstballen

Wat ook oneerlijk is aan mijn jeugd, is dat ik als enige jongen in ons gezin al veel te vroeg verantwoordelijk was voor mannenklusjes: banden plakken, de dakgoot uitscheppen, kleine reparaties in en om het huis, allemaal live becommentarieerd door mijn moeder en mijn zus die op veilige afstand over mijn schouder meekeken.

December 1980 was voor mij een drukke periode. Eerst moest de tuin en daarna het huis kerstklaar gemaakt worden. Mijn takenpakket varieerde van sneeuwruimen, waarvoor je geen opleiding nodig hebt, tot het repareren van de kerstverlichting, waarvoor minimaal een lts-diploma is vereist. Ik was negen jaar en had op school net breuken geleerd.

Veruit het belangrijkste onderdeel van mijn werkzaamheden, het karwei waarin mijn gebrekkige klusvaardigheden en een gering aanbod aan gereedschap samenvielen met mijn flinterdunne meetkundige kennis, was het verankeren van de kerstboom in de daarvoor bestemde standaard. Ter vergelijking: in de film Apollo 13 zijn er twee teams aan topingenieurs voor nodig om een cirkel in een vierkant te passen. Ik stond er helemaal alleen voor, een piepjong, kwetsbaar aristocraatje met heel andere interesses en niet meer dan een scheef afgezaagde blauwspar, een lichtgewicht standaard, wat plakband en een waterpomptang tot mijn beschikking.

De standaard was van hulstgroen, verontrustend slap plastic. In het midden zat een gat voor de stam van de boom, maar dat was veel te ondiep en wiebelig voor een zorgeloze kerst, dat zag zelfs ik meteen. Het gat was verstelbaar met drie schroeven of mogelijk bouten langs de buitenwand van de schacht, zodat elke redelijke kerstboomstam er in principe in zou moeten passen. In de loop der jaren waren die bouten of schroeven vermoedelijk dolgedraaid dan wel doorgeroest of vastgelopen in hun gaten; de precieze oorzaak heb ik niet meer paraat, maar onze blauwspar paste er niet in.

Die winter heb ik geleerd dat je altijd kunt terugvallen op plakband. Na vijf rolletjes had ik de stam dik genoeg ingetapet om nog íets aan steun in de standaard te vinden. Met de waterpomptang – eveneens onmisbaar in iedere gereedschapskist – bleef ik de schroeven aandraaien tot ik een delicate, zij het licht hellende balans had gevonden tussen de natuurkrachten en onherstelbare materiaalschade.

Het optuigen was de zenuwslopende finale, een evenwichtsoefening vergelijkbaar met de Toren van Pisa uit Ron’s Honeymoonquiz. Elk ornament, elk flufje engelenhaar deed ertoe, en moest letterlijk worden afgewogen tegen het net iets te korte stekkersnoer van de verlichting dat eenmaal in het stopcontact gevaarlijk spande en de blauwspar enigszins van de vloer trok. Het liep tegen etenstijd toen ik, staand op de hete radiator, met trillende handjes de piek plaatste en mijn moeder eindelijk het stopsein gaf: ‘Nou nergens meer aankomen.’

De blauwspar stond op dezelfde plek als vorige jaren: in de hoek bij het achterraam, tussen een gammel karretje met het theeservies en een antieke kast waarvan het slot nooit helemaal goed heeft gewerkt. Niemand behalve mijn moeder had de touch om de sleutel zó te draaien dat de klep en het glaswerk binnenin niet naar beneden kwamen razen. Bovenop de kast, dwars over een diepe scheur die af en toe met hoorbare, droge tikken door het hout trok, stonden een originele Ming-vaas en een foto van opa en oma bij een brandende kaars in een onvaste kandelaar. Ik vermeld dit niet om te overinformeren, ik geef alleen een zo volledig mogelijk overzicht van de variabelen waarmee ik rekening moest houden.

Destijds kon ik het nog niet uitdrukken, maar die avond aan tafel bekroop me de angst dat ik met de blauwspar ongewild de ontbrekende schakel in een fatale causale keten had toegevoegd, het laatste, essentiële element van een Rube Goldberg Machine die met iedere catastrofe een volgende ontketent. Brand, gebroken antiek, botfracturen, verstikkingsdood; in de anderhalf uur tussen het ontsteken van de lampjes en het moment dat die hele machine daadwerkelijk op gang kwam, had ik alle mogelijke doemscenario’s al in mijn hoofd afgespeeld. Technisch gezien was er nog tijd om in te grijpen, maar dat is gelul achteraf, daar verander je de feiten niet mee. De waarheid is dat ik niemand heb gewaarschuwd. En dat ik niet meer weet wát voor soep we aten, maar wel dát we soep aten toen de kat uithaalde naar een laaghangende kerstbal.

_____________________

Arjen van Lith is journalist en schrijver. Hij debuteerde in 2015 met de verhalenbundel Mijn Snor bij De Harmonie en publiceerde diverse korte verhalen in (literaire) tijdschriften. De meeste maanden van het jaar woont hij in Austin, Texas, waar hij werkt aan een bundeling van de brieven die hij ooit aan zijn kapper schreef, en aan een roman over zijn opgroeien in dorpsmetropool Krommenie.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Arjen van Lith

Arjen van Lith (1971) is journalist, schrijver en kunstenaar. Sinds acht jaar woont hij in de Verenigde Staten, eerst in Austin en nu in Pittsburgh, waar hij werkt aan zijn sleutelroman en andere projecten