‘Wat is jouw favoriet?’
‘Eh, het is al een tijd geleden… Hoe heet hij ook alweer? Van den… Van der…?’
‘Van der Kar-bar-gen-bok!’ riepen we tegelijk.
De andere namen uit Bordewijks zendersroman Bint ben ik ik sinds de middelbare school zo goed als allemaal vergeten. Ik las het destijds voor De Lijst, wat voor mij geen geschikte situatie was want als iets móét heb ik er automatisch bezwaar tegen. Met Bint had ik de grootste moeite, herinner ik me, en ik deed er ongelooflijk lang over om het uit te krijgen terwijl het boekje hooguit honderd pagina’s telt. Ik was voor De Lijst bovendien andere dingen aan het lezen: Max Denderdmondes De wereld gaat aan vlijt ten onder (in de vergetelheid), de Mei van Gorter (koos niemand) en Hans Warren (tja).
‘Zeer geslaagd, die beschrijving van een klas vol roofdieren,’ begon mijn goede vriend de novelle de hemel in te prijzen. Ik kon niet bedenken welke dieren hij bedoelde. Bij Van der Karbargenbok denk ik aan een kruising van een prijswinnend biggetje en een bok, maar het bleek een gier te zijn. Er kwamen nog andere namen, bijna zoals het gedrukt staat: ‘Toen ging hij lezen. – Whimpysinger – De Moraatz – Neutebeum – Nittikson – Surdie Finnis – Te Wigchel – Kiekertak –’ En zo verder.
‘Kattadreuve of zo toch ook?’ wierp ik maar in de strijd.
‘Dat is Karakter, lul…’
Ik liet me terugvallen in het gras. Wist ik veel, volgens mij heb ik na Bint (en Blokken en Knorrende beesten) geen Bordewijk meer aangeraakt. Misschien heb ik de verfilming gezien.
‘Het gaat natuurlijk om de enorme kortheid van die Bint en De Bree,’ ging hij verder. ‘Tucht, regelmaat. Korte zinnen.’ Ik ken inderdaad weinig mensen die nog werkverslaafder zijn dan de jongen die mij dit vertelde. Ik las een stukje voor uit het boek dat ik op dat moment op mijn borst had liggen, het was Bij nader inzien van Voskuil, maar dat kon hem absoluut niet bekoren. ‘Dat is toch geen schrijven, man.’
Ik zei dat ik het fantastisch vond, waarop hij een tegenbod deed door voor te lezen uit iets van F. Springer. Volgens mij visten we in dezelfde vijver. Die van kort en bondig, zeer Nederlands van inborst. Ik besloot als tussendoortje Bint te gaan lezen.
De hoofdpersoon uit het boek, De Bree, deed me bij nader inzien denken aan mijn eigen docent Nederlands van de middelbare school, onder wie ik het boek de eerste keer las. Zij kon ook voortreffelijk wegkomen met uitspraken als ‘Er wordt hier niet gesproken!’ terwijl er nog geen woord gezegd was. Ook iemand laten nakomen of wegsturen ging net zoals bij De Bree (ik citeer uit het hoofd, met het risico dat ik kortheid hier verwar met kortaf zijn):
– Meneer, mag het raam dicht?
– Van der Karbargenbok komt zaterdags terug van twee tot vier.
– Maar dan viert mijn oom zijn verjaardag.
– Van der Karbargenbok komt ook terug van vier tot tien.
Zo keihard heeft mijn docent de orde nooit gehandhaafd, maar ze stuurde wel eens iemand weg alleen bij het zien van de kop in kwestie. De door Bint oplegde tucht maakt Bint uiteindelijk kapot. Hij past niet meer in zijn eigen systeem omdat hij inziet dat hij zijn eigen regels niet kan naleven. Aan het eind blijft het een mysterie wat er werkelijk met hem gebeurd is.
Mijn favoriete naam uit Bint is nu Taas Daamde.