In het vliegtuig reikt de stewardess mij broodjes aan.
‘Lees u over het paradijs, meneer?’
Ze zegt het met een olijk toontje en knikt naar het boek dat voor me op het stoeltafeltje ligt, Hier sneeuwt het nooit, van Gilles van der Loo.
‘Dat lijkt me wel wat, hoor, nooit sneeuw.’
Ik knik maar zo’n beetje. Ik ben niet dol op dit soort types, de grappenmakers, de lolbroeken, en die aanranderige manier van communiceren die ze hebben.
Terwijl ik mijn broodje eet gaan mijn gedachten terug naar de afgelopen dagen in Nederland. De drukte op het werk; de verlegenheid van een nieuwe stagiaire; de antipasti van Paolo Kaizzo van Il Porto in Hilversum; de kroontjespen die ik van Elmer kreeg – hij heeft er nog mee leren schrijven; het verdwalen in de lange gangen van het VPRO-gebouw in het Mediapark; Roelf; mijn machteloze gesnik en gesnotter op een bankje aan de Nieuwe Meer.
‘Nou mevrouw’, hoor ik achter me, ‘zo te zien heeft u heerlijk gedroomd…’
Het krankzinnige mengsel van dingen die elkaar niet verdragen: Gilles van der Loo heeft er prachtige verhalen over geschreven.