Deze week begon ik aan het schrijven van een novelle. Hoe ik weet dat het niet meer dan 130 bladzijden zullen worden is me een raadsel, te meer omdat ik geen idee heb waar mijn verhaal heen gaat. Ik had alleen nog maar die eerste zin:
Vanochtend rolde vanaf het water een perfecte mist het terrein op. Dicht als rook onttrok hij alles rond de caravan aan het zicht.
Nu is het voortborduren, meters maken. Niet twijfelen aan wat ik opschrijf. Elke dag een bladzijde of twee, dan de computer uit en niet meer over het verhaal denken tot ik de volgende ochtend mijn laatste woorden herlees.
Ik maak lange dagen, zo met de horeca erbij, en dat is misschien maar goed. Koken maakt het onmogelijk ergens anders over na te denken dan je pan, je lepel en het bord waarop alles bij elkaar moet komen. Op de dagen dat ik kook in De Klepel, werk ik in mijn eentje. Vier betegelde muren, een nauwelijks werkende afzuigkap en een net te klein fornuis zijn mijn gezelschap. Alles staat waar ik het wil, hoe ik het wil en wanneer ik het wil. Welkom in mijn hoofd.
Ik denk dat de hoofdpersoon van mijn nieuwe verhaal een kok gaat blijken; dat hij – recent gescheiden van zijn vrouw – op een trailerpark woont en er daar het beste van maakt. Lloyd, de vijftiger die de trailer naast hem bewoont, kwam ook ooit tijdelijk naar het park. Het zou mijn hoofdpersoon moeten motiveren nieuwe sturing aan zijn leven te geven.
Als het goed is, leef je een tijdje in elk verhaal dat je schrijft. Nu zal ik driekwart jaar op trailerpark Zeezicht moeten wonen. Vandaag las ik in de Volkskrant dat acteur Ashton Kutcher voor zijn rol als Steve Jobs per dag vier uur lang gebogen rondliep tot zijn chiropractor het hem verbood; dat Kutchers alvleesklier door Jobs’ absurde fruit-en-notendiëet zwaar ontstoken is geraakt.
Voor mijn eigen vorm van method acting hoef ik gelukkig minder ver te reiken.