Eigenlijk was de studie Nederlands, door mij begonnen in 1969, tweede keus. Tot drie weken voor het begin van de eerstejaarscolleges liet ik me nog leiden door een sinds vier jaar opgedane passie voor de klassieken. Toen ik na mijn eindexamen gymnasium was ingelijfd bij het Nederlandse leger, had ik mijn Grieks en Latijn warm gehouden met het regel voor regel lezen van de complete Homerus en Vergilius (een bezigheid die ik in het diepste geheim diende te verrichten teneinde te vermijden dat ik door mederecruten aan een behandeling Wasbak Speciaal werd onderworpen). Een dringend advies van de leraar die de vonk had laten overslaan (‘kies toch maar niet voor die studie, want over een paar jaar zijn alle gymnasia opgeheven’) deed me besluiten tot een eerdere liefde terug te keren.
In dit geval was ik aangestoken door een andere docent, F.G. van der Poll, de man die aan het Stedelijk Gymnasium te Middelburg verantwoordelijk was voor het onderwijs in de vakken Geschiedenis en Nederlands. Zijn dubbele bevoegdheid, net toereikend voor een volledige aanstelling aan een schooltje van nog geen 120 leerlingen, en de manier waarop hij die praktiseerde (elke les was een college waarin moeiteloos werd geswitcht tussen letterkunde, geschiedenis, kunsthistorie, filosofie en zo meer) vertegenwoordigden voor mij een norm waaraan ik ooit hoopte voldoen.
Ik sloofde me verschrikkelijk uit om meneer Van der Poll (naar zijn spattende manier van praten ook wel ‘Flop’ genoemd) voor me in te nemen. Om te beginnen las ik van de door hem beheerde schoolbibliotheek eerst alle historische studies, plank voor plank, van A tot Z (wat me tot vandaag de dag een redelijke kennis garandeert van onderwerpen als de Nederlandse kolonisatiepogingen in Brazilië en het visserijwezen in de vroege negentiende eeuw), en vervolgens de Nederlandse literatuur. Op zijn aanraden schreef ik als eindexamenopdracht een werkstuk over het verloop van het revolutiejaar 1848 in diverse Duitse vorstendommen. Samen met een vriend begon ik een gestencild historisch tijdschrift waarin we de resultaten van archiefonderzoek openbaar maakten. Tot mijn grote genoegen werden mijn in de schoolkrant gepubliceerde puberteitsgedichten bekroond door een jury onder voorzitterschap van Van der Poll. En ik werd natuurlijk niet moe om hem te laten weten dat ik net als hij Geschiedenis en Nederlands wilde studeren, uiteraard aan de Universiteit van Amsterdam, en uiteraard bij zijn promotor Jacques Presser. Helaas voor mij zou blijken dat je voor de dubbele bevoegdheid inmiddels twee complete studies moest doen, in plaats van een gecombineerd traject zoals in Van der Polls dagen nog gebruikelijk was. Dus koos ik, toen het ultieme moment van de inschrijving daar was, voor Nederlands, en wel in Leiden, de stad waar ik alvast was gaan wonen toen ik nog dacht aan een opleiding in de klassieke talen te kunnen beginnen.
Wat maakte en maakt meneer Van der Poll zo’n bijzondere leermeester voor mij? Dat was allereerst zijn met flair (maar ook met een zekere frikkerigheid) uitgedragen eruditie, een enorme dosis aan kennis en inzichten die ik gretig absorbeerde en die nog altijd de harde kern van mijn geïnternaliseerde Googlebestanden uitmaken. Het was ook de door hem torenhoog neergelegde lat waarvoor het beste nog niet goed genoeg was, de arrogantie waarmee hij zich niet alleen bij vijfennegentig procent van de leerlingen maar ook bij vele collega’s gehaat maakte, zijn nauwelijks verholen minachting voor de provinciale mentaliteit van het slaperige ambtenarenstadje Middelburg. Het waren ook de muziekavonden bij hem aan huis, waar hij ons confronteerde met Stravinsky, Schönberg, Webern en andere modernistische componisten. Het was, kortom, de houding waarmee hij afstak tegen een milieu dat hij zelf veel te klein en te benauwend vond, maar waarin hij op een of andere manier toch wonderwel paste, als een personage in een satirische roman van Vestdijk of Bordewijk.
Jaren later, toen ik al veel ouder was dan hij in de tijd dat ik hem verafgoodde, kwam ik hem nog eens tegen bij een schoolreünie. Hij bleek mijn verrichtingen zo’n beetje te hebben gevolgd. Ik geloof niet dat hij er erg van onder de indruk was. En daarmee bleef hij wat hij altijd was geweest, de voor mij onbereikbare leermeester.
Lees de Tirade Blog
Een vreemdeling op bezoek
Amsterdam, 5 december 2024 Lieve Izaak, ‘U hebt gezien dat het niet gemakkelijk is de tekst met de ogen te ontcijferen; onze man ontcijfert hem dan ook met zijn wonden.’ – Kafka Rond deze tijd van het jaar wordt het Vondelpark voornamelijk nog enkel als doorgang gebruikt. Op de in mutsen en wanten gestoken toeristengroepen...
Lees verderDe olie en het woord
‘Met als uitzondering de Koran, zag ik nergens woorden op papier.’ Heeft een toerist recht van spreken? Mag hij oordelen? Wij maakten een korte reis door een ver, vreemd land. We wisten er al het een en ander van: veel olie onder het zand, vrouwen als tweederangs burgers, het staatshoofd laat een onwillige journalist in...
Lees verderLaten we onszelf opnieuw rechtvaardigen
Sommigen noemden haar mevrouw Helskamp. De struise lerares Nederlands met geëtste rimpels, een onveranderlijke paardenstaart en geurige wollen vesten, die ons soms iets te vaderlijk onze moedertaal wilde leren. Ik probeerde op mijn beurt het een en ander te repareren door mevrouw Heilskamp, maar werd terstond teruggepakt met mevrouw Huilskamp. Of ze het ons euvel...
Lees verder
Blog archief