Vandaag ging mijn ochtend heen met het zoeken naar een gedicht. Mij werd onlangs voorgelezen uit Gerard Reves ‘Brief uit Huize Algra’ (in: Nader tot U) en toevallig lees ik zelf sinds kort regelmatig voor, in het kader van de culturele verbreding en verdieping. Vanwege die samenloop van omstandigheden herinnerde ik mij het gedicht ‘Leve onze Marine’ uit dezelfde bundel, dat een behoorlijke indruk maakte toen ik voor het eerst las. Het was destijds zelfs zo’n sensatie – een effect dat het ook nu nog niet mist – dat ik me voornam ook zo te schrijven, maar bij gebrek aan talent heb ik me toen toegelegd op het vertalen van precies dat gedicht. De vertaling had een omzwerving gemaakt op internet, waar ze was terechtgekomen op verschillende blogs, waaronder die van Reve-kenner Huub Mous, en via een omweg naar de moederschoot was teruggekeerd. Ik vond haar uiteindelijk in de krochten van mijn computer; het doet mij dan ook genoegen mijn kleine jeugdzonde hier zonder méér op te nemen. Eerst het oorspronkelijke gedicht van Reven en dan mijn versie in het Fries.
Leve onze Marine
Per trein op weg naar huis, zoek ik vergetelheid in bier,
maar kan, wat komen moet, niet meer bezweren:
reeds na twee haltes stapt hij in, tenger matroos, met stoute billen,
verlegen maar brutaal. Met oortjes. Donkerblond.
Wanneer ik ooit nog rijk word gaat hij elke dag
met mij de stad in om van mij te drinken wat hij wil:
‘dit is mijn bloed’.
En elke mooie hoer die hij wil hebben wordt door mij betaald:
‘dit is mijn lichaam’.
Ik zou zo graag erbij zijn, schat, maar niet als jij je schaamt:
dan hoeft het niet, en zal ik je nooit zien,
verborgen naakt in trui en broek, verheven ruiter,
aanbeden Dier, lief Broertje van me.
Libje ús Marine
Mei de trein ûnderweis nei hûs, sykje ik ferjitnis yn bier,
mar kin wat komme moat, net mear beswarre:
al nei twa halten stapt er yn, himpen matroas, mei stoute billen,
ferlegen mar bretaal. Mei earkes. Donkerljocht.
Wannear’t ik ea noch ryk wurd, gjit er else dei
mei my yn’e stêd om fan my te drinken wat er wol:
‘dit is myn bloed’.
En else moaie hoer dy’t er hawwe wol, wurdt troch my betelle:
‘dit is myn lichem’.
Ik soe d’r sa graach by wêze, skat, mar net as do dy skammest:
dan hoecht it net, en sil ik dy nea sjen,
ferburgen neaken yn trui en broek, ferheven ruter,
oanbidde Dier, leaf Broerke fan my.