Als iemand me vroeger vroeg hoe oud ik dacht te worden, antwoordde altijd ik dat ik de veertig waarschijnlijk niet zou halen. Nu ik 44 ben, heb ik die schatting weliswaar naar boven bijgesteld, maar toch kon ik een gevoel van ironie niet onderdrukken toen uitgerekend ik werd gevraagd voor een presentatieklus op een congres over pensioenen. Zelfs al haal ik de gerechtigde leeftijd; ik kijk doorgaans niet verder dan een dagdeel vooruit, dus van sparen voor later is tot nu toe weinig gekomen.
Ik was gekozen voor de rol van een radiodeejay à la Giel Beelen. Giel Beelen voert al jaren mijn persoonlijke haatlijst aan, maar vaste lasten zijn vaste lasten, dus trok ik met petje, capuchontrui en mijn meest pretentieuze montuur naar het congrescentrum, gevestigd op een tochtig industrieterrein in Zeist.
De deelnemers hadden zich alvast gekleed op hun aanstaande uitvaart. Zonder uitzondering droegen ze donkere pakken en stemmige dassen met een grote, boertige knoop. Iedereen kreeg een koptelefoon met trancemuziek aangereikt, en ik draaide het volume helemaal open om de congresgangers maximaal te ontregelen. Dat lukte aardig: verschillende pensioenadviseurs wankelden als doorgebrande robots door de zaal, hun handen klauwend naar de doppen over hun oren. Tijdens de workshop mindfulness had ik geen kind aan ze.
Als dank voor mijn bijdrage kreeg ik na afloop een bos chrysanten. Ze roken vaag naar diesel. Even overwoog ik ze te dumpen in de vuilnisbak bij de bushalte, maar dat zou proppen worden door die kleine, hufterbestendige openingen. Dat blijf je zien. Bovendien stond de halte te dicht bij het congrescentrum om daar ‘zomaar’ een geknakt boeket aan te treffen. Om niet de hele terugreis als een goedkope schnabbelaar voor paal te staan, nam ik me voor om de bloemen weg te geven aan de eerste vrouw die ik tegenkwam.
‘Ja nee kijk nou, wat een mooie bos!’ gromde de buschauffeuse met een diepe, doorgerookte shagstem. ‘Is die voor mij?’ Ik hield mijn ov-chipkaart voor de lezer en legde het boeket met een royaal gebaar op haar dashboard.
‘Tuurlijk joh!’ Ik was allang blij. ‘Ze zijn voor jou, meid.’ Een brede lach, valse tanden en veel te veel blauwe ogenschaduw straalden me tegemoet. Ik lachte terug en ging op een invalideplaats zitten.
Misschien had ik even geslapen, of misschien voelt de weg terug altijd korter dan de heenreis, maar we waren sneller op station Utrecht dan ik dacht. Een beetje verdoofd van de rit stapte ik uit en wilde naar de roltrap lopen, toen iemand aan mijn arm trok. De buschauffeuse. Hijgend stond ze naast me.
Ze moet die bloemen niet, dacht ik meteen. En terecht. Wat een belediging om een afgedankte tankshopbos in je handen geduwd te krijgen door een wildvreemde Giel Beelen die er vanaf wil.
‘Hé, wat ik nog zeggen wou’, de buschauffeuse hield bezwerend een trillende vinger omhoog. ‘Wat ik nog zeggen wou is dat ik ben transseksueel en ik krijg eind dit jaar mijn grote operatie en jij bent…’ Ze slikte. ‘Jij bent de eerste man die me een bos bloemen geeft. De allereerste!’ Aarzelend begon ze een omhelzing.
Ik wist niet precies hoe ik moest reageren. Ik wilde haar feliciteren en tegelijkertijd sterkte wensen. Ik wilde vragen naar welke wc ze tegenwoordig ging. Ik wilde zeggen hoe moedig ik haar vond om halverwege haar transformatie, als werk in uitvoering, tóch gewoon op de bus te blijven rijden. En vooral wilde ik zeggen dat ik als schrijver onze ontmoeting, dit voorval met die chrysanten, en al helemaal haar personage als transseksuele buschauffeur nooit, nooit zelf had kunnen bedenken. Al die dingen wilde ik zeggen, maar ik zei ze niet. In plaats daarvan negeerde ik haar stoppels en zoende haar driemaal op de wangen.