Zijn we uit de gevangenis of luchten we alleen maar? Een fascinerende en pijnlijke homonymie is dit: luchten. Zeven letters die zowel de grootsheid van ruimte, wolken en zon ontsluit als een wereld van intense beperking: het kwartiertje dat de gevangene buiten mag doorbrengen. Welk luchten is ons nu geboden? Hoewel ik niet kan beweren alles van Van Gogh te kennen (getuige ook deze verbazende lijst) was ik toch geschokt toen ik gisteren opeens voor dit schilderij stond, dramatisch uitgelicht ook nog. Misschien verbaasde het als een van Van Gogh omdat het thema geleend is, niet typerend Van Gogh dus, het is qua compositie een redelijk getrouwe kopie van een Gustave Doré ets.
De grote afwijking en wat het schilderij ook zo persoonlijk maakt is dat Vincent zichzelf portretteert als de voorste gevangene, die de beschouwer ook nog aankijkt en de vraag stelt die ik laatst iemand hoorde stellen: waarom hebben we het steeds over ‘mogen’, ‘we mogen weer’ wat een lafhartige toontje van kinderlijke gehoorzaamheid spreekt daaruit. Dat geeft te denken. Laat me eruit!
Ik vind de blik van Van Gogh wel confronterend in deze opstelling, wat het schilderij als een schok deed binnenkomen. In welke mate zijn we onze eigen gevangenis? Het is een erg sterk beeld, een schilderij zonder lucht, aan vier zijden steen, (‘De steen van dit bestaan’) en een groep gevangenen die gedwongen wordt een piepklein rondje te lopen waarin ze niet eens gebruik mogen maken van de gehele ruimte van de luchtplaats. Een compositorische truc die het claustrofobische versterkt. En Van Gogh is de enige zonder hoofddeksel, hij tolereert niets tussen hem en de hemel, hij wil onmiddellijk contact met de lucht, hij hunkert zo naar vrijheid dat het een tegenbeweging in het schilderij tot stand brengt: er is een centripetale kracht waarneembaar waarin getoond wordt dat de wereld zich in steeds kleinere rondjes vastdraait en een centrifugale die vrijheidszoekend is. Van Gogh explodeert hier uit zijn gevangenschap naar buiten. Op zoek naar een heelal tussen jezelf en de steen waarin we ingemetseld zijn.
Cel
Heb ik mijn hoofd nog in mijn hand
of sta ik al weer in de hoek,
zojuist verlaten met een vloek
tegen de schaduw aan de wand?
Binnen de steen van dit bestaan
is geen heelal meer ingelast
tussen het wezen en zijn gast,
die dragen mijn geboortenaam.
(Uit Blauwzuur, Gerrit Achterberg)