Toen ik begon te schrijven aan dit blog vroeg ik de redactie van Tirade wat er precies van mij verwacht werd. Ze zouden het wel leuk vinden als ik af en toe eens aan iets of iemand zou refereren. Nou, dat komt goed uit, dat doe ik namelijk graag. Volgens mij is taal één grote orgie aan referenties, zoals het televisieprogramma ‘Wie is de Mol?’ in feite hetzelfde is als lezen; wanneer je goed kijkt loopt alles over van betekenis en verwijzingen, ook wanneer er eigenlijk niet echt iets gebeurt.
Er gebeurt ondertussen wel degelijk van alles. Zo ook op de brug tussen de Staalstraat en de Oude Doelenstraat in Amsterdam. (Let op, nu komt het!) Daar stond degene aan wie ik nu ga refereren een sigaretje te roken, bijna alsof hij het per ongeluk deed. Maxim Roozen. Hij won in 2008 op zeventienjarige leeftijd een schrijfwedstrijd met een heel gek, intrigerend en origineel verhaal.
De bewondering kwam eerst. En toen de vriendschap. Zoals het hoort. Wanneer de vriendschap er eerst geweest zou zijn en daarna pas de bewondering dan viel zowel de vriendschap als de bewondering wellicht wat minder serieus te nemen.
Ik zag hem staan op de brug en riep zijn naam. Toen ik besefte dat ik zijn naam riep, riep ik nog een keer zijn naam. Ik dacht: die naam kan ik niet vaak genoeg roepen.
We dronken koffie op een bankje aan het water. Hij nam een slokje van mijn ijskoffie en kwijlde in mijn rietje.
Ik zei: ‘Je bent mijn jonge God.’
‘Meen je dat?’ vroeg hij.
‘Ja, dat meen ik,’ zei ik.
‘Zou je dat ook tegen andere mensen durven zeggen?’
‘Natuurlijk,’ zei ik. ‘Maar dan moet je me beloven dat je niet meer in mijn rietje kwijlt.’
‘Oké,’ zei hij.
‘Het enige dat opvalt,’ zei ik, ‘is dat je vaak over tepels schrijft.’
‘Tepels zijn heel belangrijk,’ zei hij.
Ik nam het meteen van hem aan.
Onthoud die naam. Voor nu en in de toekomst: Maxim Roozen. Als u hem ziet, op welke brug dan ook: doe hem de groeten van me.