Vannacht droomde ik dat ik een hoofdtransplantatie onderging. Ik kreeg een telefoontje en het moest meteen. Er was een donor gevonden, geen tijd te verspillen. Of ik zo snel mogelijk naar het ziekenhuis kon komen. In de operatiekamer stond een team artsen klaar, met een bak met een hoofd, en daaromheen een kring toeschouwers. Waarschijnlijk vanwege het belang voor de wetenschap, dacht ik eerst. Maar toen ik beter keek zag ik dat de kring mensen geen mensen waren maar koppen. Aan de muur hingen de overbodig geraakte hoofden van andere patiënten. Zwetend werd ik wakker, en ik moest denken aan de kopjes kruidenthee van mevrouw Windisch.
Een paar maanden terug viel ik met skiën en werd wakker in een CT-scan. Ik had geluk, vond de dokter, want van zo’n klap (al droeg ik een helm) kun je je nek of schedel wel breken, of een hersenbloeding krijgen. Maar ik had alleen een hersenschudding.
Het bleek nog lastig om daar blij om te zijn. In het berghotel in de dagen daarna kroop de tijd voorbij want de wereld bleek met een hersenschudding plotseling fel en lawaaiig. In mijn boeken dansten de letters over de bladzijden en mijn laptop bleek een te fel knipperend licht. Het schelle geluid van mijn bezorgde vrienden aan de telefoon was meer dan ik kon verdragen. Voor mijn ogen schoof de wereld soms uit elkaar in tweeën. Ik sliep veel die lange dagen of tuurde verveeld voor me uit.
Een krom oud vrouwtje verscheen aan mijn deur. Ze stelde zich voor als Frau Windisch, woonde beneden en had gehoord dat ik een verletzung had. Heel vervelend, zei ze, als de Kopf het niet doet.
Als ik nu terugdenk aan hoeveel moeite het kostte haar rustige bergduits te verstaan, duizelt het me weer. De wereld in slow motion, mijn Duits, toch niet bijzonder slecht, zat diep weggestopt tussen mijn gekneusde hersenen. Ik zei dat het inderdaad vervelend was. Kopfschmerzen, die had ik. Zimmliche kopfschmerzen.
Ik had geluk, zei het mevrouwtje. Want ze was een hexe.
En ik vroeg me af of dat hetzelfde betekende als in het Nederlands.
Ze had een kräutertuintje in de zomer, verduidelijkte ze.
En daarna stond elke paar uur een dampende kop thee voor mijn deur, lichtgeel van kleur, met drijvende bergkruiden. Met een briefje erbij dat het melisse was of juist Eisenkraut.
Ik dwaalde wat door het hotel, hoorde iemand schuifelen onderaan een trap waar bij stond: privat. Ze schrok toen ik haar naam zei en haar dankte voor de thee.
Ze had me niet verwacht, zei ze verontschuldigend. Of ik het misschien leuk vond om haar dieren te zien? En ik volgde haar naar beneden.
Daar stond ik opeens met mijn hoofd vol watten in een hal vol hoofden, koppen eigenlijk. Haast eindeloos veel dode koppen staarden me aan met hun knikkers als ogen, vanaf hun sierlijke handgesneden planken aan de muur. Zwijntjes, berggeiten, herten, en gemzen met verschillende maten geweien. Daaraan kun je zien hoe oud ze zijn, zei mevrouw Windisch. En of het een mannetje is of een vrouwtje.
Haar zoon was jäger, zei Frau Windisch. En hij schiet altijd in een keer raak. We eten ze op en de kop gaat aan de muur. Van het leer maken we hosen en niets wordt verspild.
Of ik de viltafel wilde zien in de schuur.
Ik bedankte haar vriendelijk terwijl ik me afvroeg of die misselijke duizeligheid van de hersenschudding kwam of dat ik nooit die kruidenthee had moeten drinken. Wie neemt er iets aan van iemand die zichzelf heks noemt? Ze pakken je altijd op je zwakste moment.
Ik wilde terug naar mijn kamer maar mevrouw Windisch greep mijn arm. Ze wees me op sierlijke vogels, hun kleurige staarten vier omhoog gestoken, hun klauwen stevig aan een sokkel genageld.
Dit is een Auerhahn, zei ze en wees op een zwartgroene pauw. Zijn kop keek scheef omhoog, alsof hij een jager aan hoorde komen. De Auerhahn was bijna uitgestorven zei mevrouw Windisch, maar haar zoon had er toch eentje voor haar weten te vinden.
En ik piepte of het een toilette gab en gaf over op een wc vol gedroogde bloemen en kleine schedels met geweien. Daarna schoot ik naar boven, mijn bed in en heb haar of haar kruidentheetjes niet meer gezien.