Mijn leven met Martijn Knol

imagesSinds Martijn Knols post van 21 oktober, wordt me van alle kanten gevraagd wat onze gezamenlijke geschiedenis nu precies is. Een van mijn minder literair onderlegde vrienden zei zelfs recht voor zijn raap: ‘Wat heb jij met die weerman uitgevreten?’

Omdat ik een (met een vrouw) getrouwd man ben, en mede daardoor het een en ander hoog heb te houden, wil ik hier het begin van een eind maken aan alle speculatie. Wat zich tussen Martijn en mij afspeelde heeft geen dag langer geduurd dan onze tijd samen bij het Corps Mariniers*.

Stel je voor dat je in alle maanden van training, manoeuvres en Backgammon alleen maar kortgeschoren mannen te zien krijgt. Overal waar je kijkt: stekelkoppies, gladgeschoren wangen en onuitgeknepen puisten. In elke locker de heilige drieëenheid van 8×4De Vergulde Hand en Colgate Bi-fluor. De vroege jaren negentig hadden nog zo weinig te bieden voor de zichzelf respecterende man.

Enter Martinus Eleonora Bethesda Knol**. Vanaf het moment dat hij door het uitvallen van mijn slapie Benny Zeewolde de brits onder de mijne betrok, voelde ik hoe de door mijn ouders uitgezette koers die uiteindelijk had moeten leiden tot een hoge functie bij de strijdkrachten heel geleidelijk zijn noorden verloor.

De deur van onze barak ging open. Knol kwam binnen en marcheerde – de trotse borst naar voren – in een rechte lijn naar de hem toegewezen locker. Terwijl ik deed alsof ik mijn Playboy las, tuurde ik naar deze jonge korporaal eerste klas, die met Japanse precisie een welhaast eindeloze hoeveelheid haarproducten uit zijn duffel haalde en in een net en schijnbaar alfabetisch gelid in zijn locker opstelde. Meteen werd ik zijn dwingende invloed gewaar: de woorden ‘welhaast’ en ‘schijnbaar’ waren voor die dag nog nooit in me opgekomen. Laat staan het woord ‘gewaar’.

Maar op wat nu kwam was ik als jonge jongen, al veel te lang uit zijn Brabantse moeders armen weg, absoluut niet voorbereid. De korporaal deed een stap terug, rechtte zijn rug, stiet de hakken met een vette klik opeen en salueerde zijn haarproducten. Ondanks de gruwelijke klap die mijn val op de plankenvloer veroorzaakte keek Knol niet om. Hij leek het zelfs niet gehoord te hebben.

‘Op de plaats rust!’ schreeuwde hij tegen zijn spiegelbeeld, en zette zijn benen op schouderbreedte uiteen. Opeens had hij de aandacht van alle leden van ons peloton. Korporaal eerste klas Martinus Eleonora Bethesda Knol nam zijn baret af en schudde zijn hoofd zoals ik alleen de meest nobele volbloed-Arabier bij de manege achter mijn ouderlijk huis had zien doen. De donkerbruine krullen vielen schier eindeloos als in een geloopte installatiekunstvideo over zijn tengere schouders.

Het was zo’n overweldigend schouwspel dat ons peloton de adem collectief inhield. De grote klok boven de deur van de barak tikte droog zijn seconden weg terwijl wij ons vergaapten aan de glinstering, de pracht, de diepdonkerbruinheid van ‘s korporaals lokken.

Pas later zouden we er – met hulp van de immer onzelfzuchtige Knol – achter komen hoe een vrijstelling alternatieve haardracht op religieuze gronden (in ruil voor bepaalde diensten) geregeld kon worden bij de stafsergeant.

Maar daarover een volgende keer.

 

* Overigens ten onrechte door Knol gespeld als Korps Mariniers

** Ja, dit is zijn echte naam

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver, schrijfdocent en journalist. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in de bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit (nominatie Academica) en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín en Dorp (nominatie Boekenbon- en Librisprijs). Nu in de winkel: de roman Café Dorian.